Een loodgrijze lucht boven het net zo gekleurde, vlakke land. Omgeploegde landbouwgrond in een donkerder tint, bijna zwart. Kilometers ver weg een bomenrij, met tussen de stammen een melkwitte nevel.
Het is erg stil in dat landschap. Heel in de verte doorklieft een auto het beeld. Even later trekt een honderdtal ganzen een bewegende streep door het grijs. Eerst van links naar rechts, dan terug, om vervolgens in meerdere strepen uiteen te zwermen.
Doordat ik binnen zit, neem ik geen geluiden waar. Van de wind, noch van een brommende motor. Ook het gakken der ganzen hoor ik niet; ik moet er naar raden. Ik zie alleen de bewegende stilte.
In het vakantiehuis klinkt de radio. Huisgenoten zetten koffie, smeren brood, pakken spullen om naar het zwemparadijs te gaan. Er is genoeg te doen in dit luxe park in Drenthe. Straks gaan we bowlen, dan uit eten.
Zomaar een week met een deel van het gezin op vakantie! Op het allerlaatst kon Kees niet mee omdat hij ziek was. Zijn vriendin bleef bij hem. Heel jammer, maar evengoed is alles ontspannen en gezellig en we doen zelfs spelletjes. In alle opzichten is het leven anders dan thuis. Een en al beweging en reuring, terwijl het park doodstil is. Het is tenslotte winter.
Dan breekt de zon door. In het landschap verschijnt plotseling kleur. Het weiland wordt groen, de omgeploegde akker nog zwarter dan hij al was. De bomen kleuren bruin en de wolkenhemel krijgt allerlei nuances. Er rent een haas over de akker. Of is het een vos? Er valt echt genoeg te beleven in Drenthe.
"Heb je een writers block?", vraagt Jan wel eens als ik achter een maagdelijk wit laptopscherm naar buiten zit te staren. Ik moet het beamen. Niet altijd stromen de woorden zomaar uit mijn spraakcomputer. Soms ben ik sprakeloos van alles wat er in de wereld gebeurt.
Het Midden-Oosten staat op zijn kop. Egypte loopt voorop in de strijd voor vrijheid, wat die ook te betekenen zal mogen hebben. Terwijl jongeren vreedzaam op het grote plein in Caïro demonstreren, plundert een ander deel van de bevolking winkelcentra en zelfs het beroemde Egyptisch museum.
Gewetenloze pummels zijn het, die hun kostbare, duizenden jaren oude erfgoed roven en zelfs vernielen. Ik ben gaan houden van dat land, waar mijn Egyptische vriend mij doorheen loodste om alle fantastische cultuurschatten te kunnen zien.
Dezelfde Youssef legde met pijn in het hart uit hoe ongelooflijk corrupt zijn eigen, geliefde Egypte was. Woedend kon hij worden als politieagenten, taxichauffeurs en vliegveldpersoneel geld uit onze zakken wilden kloppen.
In zijn geboortestad Luxor waren hele wijken met middeleeuwse huizen gesloopt. De bewoners kregen een week van tevoren te horen dat ze moesten wegwezen. Inspraak? Democratische besluitvorming? Nooit van gehoord.
En terwijl het oosten van Australië bezwijkt onder overstromingen en een enorme orkaan, zit ik in mijn kleine wereldje te neuzelen over aanpassingen aan mijn rolstoel. En of ik niet te zwaar word, zodat mijn hulpen mij straks niet meer kunnen tillen.
Wie interesseert dat nou onderhand nog allemaal? Wat voegt het eigenlijk nog toe? Dat bedenk ik, terwijl ik achter dat lege scherm zit en naar buiten kijk. Ja, dan heb ik zomaar een writers block. Ik kan het niet ontkennen.
Rij je door de Utrechtse Nobelstraat, komt het voorwieltje van je rolstoel in een onhandige richel terecht. De brede stoep tegenover de Engelse pub aldaar heeft een merkwaardige verdieping. Nooit begrepen waartoe die dient en al jaren probeer ik hem angstvallig te omzeilen.
Maar nu ging het mis, waardoor het bandje van het wiel raakte. Dat loopt niet lekker, kan ik je verzekeren. In de oorlog reed men, met onder de trui valse persoonsbewijzen of een zak aardappelen, op een fiets zonder banden langs Duitse patrouilles. Zo voelt het. Nou ja, zo ongeveer dan.
Al eerder had ik het bij de hand, maar dan op een plek waar in geen velden of wegen hulp was te bekennen. Mijn begeleidster hing al duwend met haar volle gewicht op één kant van de rolstoel om mij weer thuis te krijgen. Ze moet er een halve hernia aan hebben overgehouden, al heeft ze hierover nooit geklaagd.
In de Nobelstraat echter zijn maar liefst twee fietsenwinkels! De ene heeft een trapje, maar bij de andere reden we zo naar binnen. De fietsenmaker hing mij met rolstoel en al in de takels en krikte me op om het wieltje te kunnen demonteren.
"Service van de zaak, mevrouw", antwoordde de hij, toen ik weer met vier wielen op de vloer stond en vroeg wat ik hem was verschuldigd. "Mijn vrouw zit ook regelmatig in een rolstoel, dus ik weet hoe belangrijk het is dat alles functioneert. Ik ben blij dat ik iets voor u kan betekenen." En ik kreeg een kopje koffie toe. Comfortabel reden we naar huis, maar het was vooral mijn warme hart dat mij vrolijk maakte.
Privacy is een goed ding. Een stil hoekje opzoeken om iemand door de telefoon iets persoonlijks te vertellen. Een smsje versturen om even iets te vragen of iemand een hart onder de riem te steken. "Hoe ging het?", of: "Denk aan je".
Als ik dat zou willen, dan moet iemand anders mijn telefoon bedienen. Maar je gaat niet aan een van je hulpen vragen om een tekstje als: "Hou toch van je", of: "Laten we er vanavond rustig over praten" voor je in te toetsen.
Zelfstandig bellen kan ik wel. Met mijn hoofd kan ik een knop bedienen, die weer correspondeert met een kastje. Daarop kan ik nummers intoetsen, waardoor de telefoon in werking treedt.
De speaker staat aan en de ontvanger van het telefoontje schalt door de kamer. Om mijzelf verstaanbaar te maken (ik praat ook nogal onduidelijk) moet ik richting telefoon gillen, hetgeen tot zulk een luide conversatie leidt, dat de inhoud ervan nog op de tweede verdieping hoorbaar is.
Geen goede basis voor een privé-gesprek, waarin je eens lekker je hart lucht of een onenigheid probeert uit te praten. Bovendien ben ik tegenwoordig nooit meer alleen thuis, dus er is altijd iemand die meeluistert.
Maar ook een simpele vraag als: " Kom je vanavond thuis eten?"
kan resulteren in een schreeuwpartij, die bol staat van de misverstanden.
"Nee, ik ga niet uit eten!"
"Dat vroeg ik niet. Dus je komt eten. Wat wil je hebben, dan?"
"Wat zeg je?" "Wat zullen we koken?" "Moet ik zelf
koken?" "Ik regel wel wat!", brul ik uiteindelijk. Die avond
staat er heerlijk eten klaar, terwijl Harry met een portie Chinees thuiskomt.
Zeven is een magisch getal. Zo vond ik het mooier om negenenveertig jaar te worden, dan vijftig. Zeven maal zeven jaren in het leven staan, dat is pas een mijlpaal. Niet dat ik het toen groots heb gevierd, de drang tot feesten is toch een beetje verdwenen.
Zeven vette jaren en zeven magere, een bijbels begrip. Als ik terugkijk op mijn leven, dan kloppen die episodes niet helemaal, maar toch wel enigszins. Hierover uitweiden zou nu te ver voeren, maar laat ik het over de laatste zeven jaar hebben.
Een column schrijven in de krant is een grote eer. Zeker als je dat zeven jaar achter elkaar elke week mag doen. Je gedachten ventileren, een grote groep lezers deelgenoot maken van wat jou in je leven bezighoudt. Dat is toch mooi.
Maar nu wordt het anders. Vanaf maart, na precies zeven jaar, verschijn ik nog maar één keer per maand in deze krant. "De lezer moet je kunnen blijven volgen. Daar heeft hij recht op", vindt de redactie, maar verder is de krant toe aan vernieuwing.
Het schrijven van deze column betekent nogal wat voor me. Het houdt me scherp, ik hoor er bij, het is mijn baan, zal ik maar zeggen. En dat in dit beperkte, gehandicapte bestaan. Ik ben dan ook blij dat ik maandelijks kan blijven schrijven.
Maar ik begrijp wel dat de krant ook verder moet en na zeven jaar was ik
een keer aan de beurt om plaats te maken voor wat anders. Ik ga trouwens
proberen wekelijks te blijven schrijven op mijn website www.loesclaerhoudt.nl.
Ik houd u namelijk graag op de hoogte!
Soms is het goed om stoer en flink te zijn. Gewoon in je column schrijven dat je best begrijpt dat een krant af en toe iets nieuws moet, en dat jij daarvoor plaats moet maken. Maar toch: drievierde van je plek als columnist verdwijnt en dat is niet niks.
Dankbaar zijn met het feit, dat je maar liefst zeven jaar een wekelijkse column had en nu nog één keer per maand mag verschijnen. Dat wel; de lezer heeft er recht op geïnformeerd te blijven over je welzijn.
"De eer aan jezelf houden", heet dat. Geen emotie tonen, rug recht. Maar als je weet hoe scheef ik in mijn stoel zit, half onderuitgezakt, leunend op mijn linkerelleboog, kromme schouders en bepaald geen rechte rug...
Met veel ondersteuning (mijn begeleider pakt mij onder de oksels en trekt me omhoog uit mijn stoel) kan ik nog op mijn benen staan. Dan strek ik mijn rug en houd dat soms wel een minuut vol. Daarna zakt de boel weer vormeloos in elkaar.
Naar mijn idee is het nou juist de kracht van al mijn columns geweest, dat ze, ondanks alle emotie, een waarheidsgetrouwe weerspiegeling waren van mijn gedachten. Maar in die van vorige week, de allerlaatste wekelijkse in de krant, doe ik mijn gevoel eigenlijk toch wat onrecht aan.
Want eerlijk gezegd voel ik me al een poosje behoorlijk belabberd. Het hebben van deze ziekte betekent voortdurend inleveren, steeds een beetje verdwijnen. Lichamelijk, sociaal, maatschappelijk.
Let wel, ik ben blij dat ik elke maand nog in de krant blijf staan, maar wekelijks verdwijnen is toch verdrietig en pijnlijk. Zo voel ik dat nu eenmaal. Het maakt mijn rug alleen maar krommer. Hoeveel tijd en kracht ik nog heb om hem toch weer te rechten? Ik weet het niet.
"Hoe gaat het? Zijn gangetje?" Wat heb ik toch altijd een hekel aan die vraag gehad! Wat is nou ‘zijn gangetje’? Dat je hele leven volgens een vast stramien verloopt? Over geijkte paden? Voorspelbaar, zonder verrassingen, oersaai dus eigenlijk?
Ik heb me altijd verzet tegen zo’n vraag. "Als je leven zijn gangetje gaat, dan is er iets helemaal verkeerd", pleeg ik dan wat pinnig uit de hoek te komen. "Nee, mijn leven gaat niet zijn gangetje, gelukkig niet."
Maar eerlijk gezegd is mijn dagelijkse bestaan tegenwoordig wel verdomd voorspelbaar. De ochtenden worden voor een groot deel in beslag genomen door het opstaan. 's Middags schrijf ik wat, regel huishoudelijke en administratieve dingen, af en toe komt er iemand langs. Ik ga vroeg naar bed en kijk daar nog een paar uur televisie.
Toevallig ging vanmiddag de deurbel vier keer achter elkaar en zat de huiskamer plotseling vol visite. Wel gezellig natuurlijk, al heb ik de aandacht liever wat meer gespreid. Dat breekt de dag een beetje.
En dan kreeg ik van de week nog het volgende mailtje:
‘Vol ongeloof las ik in de column van Loes Claerhoudt dat ze nog maar 1 x per maand mag schrijven. Hoe kunnen jullie dat in vredesnaam verantwoorden! De column is haar uitlaatklep, zoals ze zelf schrijft: het betekent nogal wat voor me, het is haar baan! Wie weet hoe lang ze dit nog maar kan en dan moet ze plaatsmaken voor wat, het zeilmeisje bijvoorbeeld? Belachelijk gewoon! Kan er nou echt nergens in de krant een plekje worden vrijgehouden voor Loes, jullie moeten je schamen om haar zo af te serveren. Haar dit af durven nemen is onbegrijpelijk, harteloos en reden om de krant op te zeggen!!!!’
De nieuwschef van de krant stuurde mij deze reactie persoonlijk door. Dat maakte dat ook deze week wederom gelukkig niet ‘zijn gangetje’ ging.
"Hallo! Politie! Niet schrikken!" Het is tegen vijf uur 's morgens, zaklantaarns schijnen in het donker, terwijl voetstappen de trap op komen. Harry staat onmiddellijk op de gang, ik kan van de schrik alleen maar wat roepen.
Eerst denk je dat één van de jongens wat is overkomen bij het uitgaan. Maar ze waren allebei thuis en bovendien zou de politie dan wel hebben aangebeld. Nee, midden in de nacht bleek onze voordeur wagenwijd open te staan.
De politie had een telefoontje gekregen van iemand, die in onze straat mannen met een grote, platte televisie had zien lopen. Enigszins verdacht natuurlijk, om half vijf 's nachts. Dat was dus onze flat screen.
Wat daarna gebeurde, onttrok zich aan mijn waarneming. Behalve dan dat Jan, die we wakker hadden gemaakt, af en toe verslag kwam uitbrengen. Ook zijn playstation was gestolen. Beneden concludeerde Harry dat er behalve deze elektronica niets weg was.
De politie nam de aangifte van diefstal op en daarna kwam de slotenmaker. In de vroege ochtend deden de agenten sporenonderzoek en aangezien ik veelvuldig naar detectives kijk, sprak deze activiteit wel tot mijn verbeelding.
De mannen hadden echter geen witte pakken aan en de plaats delict was niet afgezet met roodwitte linten. Wel verzamelden ze vingerafdrukken, aangezien er twee verdachten waren opgepakt. Maar vooralsnog is buit noch bewijs gevonden.
De brutaliteit om zomaar iemands huis binnen te dringen is natuurlijk stuitend. Maar als je dan als dief die hellingbaan, traplift en rolstoel ziet, dan denk je toch: ‘Dit is wel erg zielig. Laten we maar een ander huis uitzoeken.’ Nee, dat dacht hij dus niet.
Het gevoel schuld te hebben helpt niet mee in mijn behoefte iets voor anderen te betekenen. Dat is namelijk wat ik wil. Een betekenisvol leven hebben en niet alleen voor mijzelf. Ik wil er ook zijn voor anderen. Mijn bestaan moet zin hebben, ook voor anderen.
Nou maakt mijn grote lichamelijke afhankelijkheid het er niet eenvoudiger op om iets te kunnen geven. Ik moet overal bij worden geholpen. Opstaan, wassen, aankleden, eten, noem maar op. Zij die mij daarbij helpen, doen dat vol toewijding. Zonder nederig te zijn, probeer ik altijd mijn dankbaarheid te tonen. Dat is toch wel het minste dat ik kan doen.
Hoe? Door ‘dank je wel’ te zeggen, bij voorkeur vriendelijk glimlachend. Opgewekt te zijn, opgeruimd en positief. Een luisterend oor te hebben. Begrip te hebben voor wat de ander bezighoudt. Dat lukt me trouwens lang niet alle dagen.
Maar wie kan eigenlijk ‘dank je wel’ tegen mij zeggen? Wie is het die ik help, bijsta, tot steun ben? Voor wie overheerst in de ontmoeting met mij niet de zowel fysieke als mentale zorg, de last en zwaarheid van het bestaan?
Ik doe mijn naasten en vrienden tekort als ik zeg dat ik niks voor hen zou betekenen. Waarom zouden ze anders bij me blijven, dan wel me opzoeken? Niet alleen uit piëteit of medelijden, mag ik hopen. Toch overvalt mij vaak een schuldgevoel.
Mijn kinderen zouden hun moeder missen. Het is immers moeders eigen om zich te bekommeren om hun kroost, of je nou ziek en gehandicapt bent of niet. Tegelijkertijd echter heeft mijn ziekte hen op jonge leeftijd al dusdanig belast, dat ik mij ondanks hun emotionele groei en vroege volwassenheid schuldig voel.
Alleen bij een groep lezers ligt het anders. Zij zeggen betekenis te ontlenen aan mijn schrijverij en bedanken me daar zelfs voor. Wat ben ik daar toch blij mee!
Het opstaan ging vlot en om elf uur kreeg ik inspirerend bezoek. Na een paar leuke e-mails kwam de fysiotherapeute. Even wat oefeningen doen en dan lekker gaan schrijven, dacht ik. Ik had er echt zin in!
Maar dan ineens slaat het toe. Dan word ik kortademig en de energie stroomt weg uit al mijn poriën. Ik zit te hijgen als een oud paard en mijn borstkas gaat hevig op en neer. Mijn oogleden worden moe.
Hoezeer deze toestand me ook stoort, verzet heeft geen enkele zin. Als ik zo blijf zitten, dan houd ik de rest van de dag dat intens vermoeide, waardoor eigenlijk niets meer mogelijk is. Ik moet gewoon even bijtanken.
Tegenwoordig heb ik ook beneden een beademingsapparaat staan. Ik trek me terug in de serre en laat me het masker op mijn hoofd zetten. De eerste teugen lucht zijn een weldaad. Ik adem diep in, iets dat ik op een dag niet vaak meer kan. Gewoon even diep zuchten, wat is dat toch heerlijk!
Het is mooi weer. De zon verwarmt mijn huid, terwijl ik met dichte ogen in het licht kijk. Ik doe ze weer open en zie in de tuin de vele narcissen. In het topje van de naburige eik zingt een heggenmus haar hoogste lied. Een goudvinkenpaar eet bloesem uit de krentenboom.
Dan vallen mijn ogen dicht en ik doe een hazenslaapje, om verkwikt weer wakker te worden. Mijn dag kan weer verder gaan met nuttige en prettige bezigheden en zo houd ik het weer een poosje vol.