Toen ik nog werkte, kon ik verschrikkelijk jaloers zijn op mijn katten. Wat hadden die toch een heerlijk ontspannen leventje. Ze hoefden niet voor dag en dauw op, niet het huis uit om op tijd op het werk te zijn. Geen haast, geen stress.
Nee, ze mochten lekker thuis blijven om de godganse dag op de bank te maffen. Ze werden alleen wakker als ze honger hadden of op de kattenbak moesten, of om zich zorgvuldig van top tot teen te wassen. Daarna rolden ze zich weer lekker op.
Nou waren die katten al bejaard, dus bedaard, maar ook de jonge poes die wij nu hebben bepaalt helemaal zelf wat ze doet en laat op een dag. Ze slaapt veel, om zich dan plotseling te verhouden tot bijvoorbeeld een vlieg, haar eigen staart of de kat van de buren.
Katten ervaren geen enkele druk van bovenaf aangaande verplichtingen op het gebied van werk en studie. Laat staan dat ze zich, hoe intelligent ze ook uit hun ogen lijken te kijken, bezighouden met levensbeschouwelijke vraagstukken, zoals: waartoe ben ik op aarde?
Ogenschijnlijk leid ik het leven van een poes. Ik sta op wanneer het mij behaagt en ga uitgebreid onder de douche. Met een kop koffie zet ik mij achter de laptop, ik schrijf en ik lees wat en bedenk wat ik die dag nog meer zal ondernemen. En als ik moe ben, doe ik 's middags een dutje.
Maar het verschil blijft natuurlijk dat ik me als mens wél afvraag waartoe ik op aarde ben. En steeds vaker pijnig ik mijn hersenen suf voor het antwoord. Was ik maar een poes...
"Wil je de kraag van mijn overhemd goed doen? Ach, zet mijn bord in de magnetron, wil je? Mam, geef mijn voetbalschoenen eens aan, alsjeblieft. Voel mijn voorhoofd eens , heb ik koorts? Mag ik de krant van je?"
Dagelijks stellen mijn jongens me deze vragen. Niet werkelijk, natuurlijk. Ik zit immers verlamd in een stoel en opgesloten in mijn eigen lijf en ben genoodzaakt zelf een voortdurend beroep op iedereen te doen. Toch hoor ik aldoor deze vragen.
Ik weet nog hoe het voelt om iemand bij de arm te nemen. De stof van een kledingstuk tussen je hand en andermans elleboog. Een lichte druk te geven bij wijze van begroeting of iets steviger als je de ander wat wilt vragen.
Of om in de regen op je fiets te stappen. Het is nog te warm voor handschoenen, maar je vingers raken verkleumd door de nattigheid en de wind. En dat je dan je handen in je mouwen stopt en zo verder fietst.
Als ik me een beetje concentreer, dan kan ik me dit soort ervaringen nog wel herinneren. Dan maak ik een uitstapje naar een vorig leven..Puur uit zelfbescherming doe ik dat maar zelden. Waarom zou ik mezelf onnodig kwellen?
Maar misschien moet ik toch vaker uitwijken naar vroeger om mijn mannen beter te begrijpen. Om het gemis te doorvoelen. Hun verlangen naar het leven met mij, als ik gezond was gebleven.
Want zij lijken zichzelf minder goed te kunnen beschermen. Zij kwellen zich; kunnen hun gevoel van spijt om wat niet meer is niet verdringen. Zij lijden meer dan ik. En dat is erg.
"Bent u die mevrouw van de columns?" Wel acht keer stelden voorbijgangers mij deze vraag het afgelopen weekend. En dat is leuk! Want wie me aanspreekt, voegt er na mijn bevestigend antwoord altijd waarderende, zelfs lovende woorden aan toe, zoals: "Ik lees u altijd. Geweldig. Volhouden, hoor!"
Veel minder aangenaam zou het natuurlijk zijn als ik te horen kreeg: "Hou toch eens op met dat gezeur over uw ziekte. Daar zit ik helemaal niet op te wachten." Maar mensen die mijn columns niet graag lezen, zullen me niet herkennen en zeker niet benaderen. Dat aanspreken getuigt overigens wel van enige moed. Je kunt het ook niet doen. Ikzelf zou het geloof ik niet zo goed durven.
Nou was het niet vreemd dat ik dit weekend zoveel ‘bekenden’ tegen kwam. Open Monumentendag en de Utrechtse Uitmarkt zijn typisch van die evenementen voor de al wat op leeftijd zijnde medemens, die tijd en zin heeft in cultuur. Een beetje zoals ik dus eigenlijk. En dat zijn kennelijk diegenen die mij lezen.
Maar de hoeveelheid ontmoetingen kan door toeval ook wel erg oplopen. Afgelopen vrijdag was ik toevallig ook nog in de Amsterdamse Hermitage. Daar sprak een meneer uit Utrecht mij aan en zei, terwijl hij naar zijn vrouw wees: "Zij leest u iedere week".
De volgende dag kwam ik hetzelfde stel tegen voor het monumentale pand "Oranjelust" aan de Maliebaan, waar ooit Paul Kruger woonde. En op zondag bezochten ze net als ik een voorstelling in de Utrechtse Paardenkathedraal. Ik had hen nog nooit ontmoet, maar als ik ze nog één keer tegenkom, dan reken ik dit stel voortaan graag tot mijn intimi!
Het is te laat om je te schrijven, Fien. Je bent gestorven en van de week was je crematie. Een dik jaar was je ziek. Leukemie. Zomaar, van de ene dag op de andere. De blakende, blozende, blonde vriendin werd doodziek.
Zo ziek, dat je veel in het ziekenhuis lag en weinig bezoek kon ontvangen. Ook thuis niet. Nou liepen we elkaars deur niet plat; en een bezoekje mijnerzijds was wellicht te veel. Dus stuurde ik je een paar e-mails, kaarten, bloemen. Maar deze brief schreef ik niet.
Een paar keer per jaar gingen we uit, samen met twee andere vriendinnen. We waren oud - collega's en kenden elkaar een slordige dertig jaar. Wandelen op de Veluwe, vogels kijken, winkelen en lekker uit eten.
Jij was de sterkste. Je haalde me op, tilde me in de auto en daar vandaan in de rolstoel. We spraken over vroeger, nu en de toekomst. Ach, je weet wel. Zoals vriendinnen dat doen. Ik heb er goede herinneringen aan.
Is het te laat om je te schrijven? "Je kunt alleen spijt krijgen van dingen die je niet hebt gedaan", had één van de andere vriendinnen onthouden uit een column van mij. Sindsdien probeerde ze hiernaar te leven, weet je nog?
Wijsheid is bedrieglijk. Je mag er af en toe van proeven, maar de alledaagse kost doet je de verfijnde smaak vergeten. Want ik liet na je deze brief te schrijven en dat spijt me.
En nu is hij er toch. Voor je man, je familie, naaste vrienden, mijzelf. En misschien lees je hem toch, al geloof ik daar niet zo in. Lieve Fien, vaarwel.
“Mijn wereld stortte in.” Dit zinnetje spreekt tot de verbeelding. Iedereen kan zich voorstellen hoe het moet zijn om te horen te krijgen dat je ongeneeslijk ziek bent. Of dat je kind een ernstige handicap blijkt te hebben.
Bij het horen van een desastreuze boodschap ben je inderdaad compleet van de kaart. "De grond verdween onder mijn voeten", of: "Het was of ik een klap in mijn gezicht kreeg" zijn plotseling geen clichés meer.
In eerste instantie ben je verdoofd. Daarna ga je denken dat het allemaal niet waar is; dat het wel zal meevallen met de ellende. Dat heet de ontkenningsfase. Dan komt er boosheid en verdriet, waarna acceptatie plaatsvindt. Zo gaat dat met rouwverwerking.
Ach, al die boekenwijsheid. Er klopt heus wel wat van deze fasetheorie, maar de volgorde van al deze emoties kan nogal uiteen lopen. Zo herinner ik me niet dat ik indertijd boos was. Ik was zo druk met gewoon doorgaan met leven, dat ik daarvoor helemaal geen tijd had.
Je zou veronderstellen dat ik mijn situatie onderhand heb geaccepteerd. Ik ben al die jaren strijdvaardig genoeg geweest om wat van dit rare leven te maken. Want normaal kun je mijn bestaan natuurlijk niet noemen.
Maar gek genoeg word ik eigenlijk alleen maar bozer. Op de situatie, mijn omgeving, alles. Als ik nu mensen in een rolstoel of met een handicap van wat voor aard ook tegenkom, dan denk ik: "Arme drommel."
Want hoezeer iedereen ook knokt voor een zo normaal mogelijk bestaan, telkens wordt hij geconfronteerd met de onmogelijkheid daarvan en stort zijn wereld weer een beetje in. En dat maakt me eigenlijk woedend.
Hoe het komt dat het ene ballet je de schouders doet ophalen, terwijl het andere je tot tranen toe roert? Een kwestie van kwaliteit en van smaak natuurlijk, maar het is meer dan dat. De combinatie van beweging, muziek en belichting roept emotie bij je op of niet.
Om met een stel vriendinnen naar het Nederlands Dans Theater te gaan is op zich al enig. We werkten vroeger allemaal in de Stadsschouwburg en een paar van ons doen dat nog. Het schouwburgpersoneel heeft wat weg van een grote familie en een voorstelling daar bezoeken betekent altijd een beetje thuiskomen.
We zagen door de jaren heen heel wat toneel, opera en modern ballet en werden, verwend als we waren, steeds kritischer. Maar van de week waren we allemaal even enthousiast over het vijftien jaar oude ballet ‘Bella Figura’ van Jiri Kylian.
Barokmuziek samen met schitterende dans vormde een troostrijk geheel, waarbij het woord ‘vertrouwen’ steeds door mijn hoofd speelde. Ballet is emotie. Zo zie ik dat tenminste en de tranen sprongen me in de ogen terwijl ik mezelf toesprak:
"Vertrouwen hebben in de mensen om me heen. Ja, dat kan ik en het moet zelfs. Iedereen in ons gezin doet op zijn eigen manier zijn best om toch iets te maken van het leven. Als we allemaal een beetje geven en nemen en elkaar vertrouwen schenken, dan komt het allemaal wel goed."
Met deze positieve blik kun je de hele wereld bekijken! Neem nou de nieuwe regering. "Heb vertrouwen", maande ik mezelf in mijn optimistische roes. Dat zal me niet meevallen en ik zal hiervoor heel erg mijn best moeten doen.
Denkend aan vroeger zie ik mooie momenten. Te mooi waarschijnlijk, want een mens heeft nou eenmaal de neiging zich de zaken zo voor te stellen als hij ze graag ziet. Dus: vroeger was alles puik in orde.
Het gezin liep op rolletjes, de kinderen waren lief en gezeglijk, werken schiep voldoening en vreugde. We waren jong en mooi en van verval was nog lang geen sprake. Denkend aan vroeger was alles goed.
Terugkijken is trouwens iets wat ik graag doe. Ik hou van geschiedenis en fantaseer dan bijvoorbeeld over hoe mensen een eeuw geleden leefden. Zonder auto's, zonder elektriciteit, zonder shampoo (echt waar!).
Of hoe het leven er tienduizend jaar geleden uitzag. Op woeste heidegronden en in moerassen sloegen Neanderthalers elkaar met vuistbijlen de koppen in. Zoiets. In een volgend leven word ik graag archeoloog.
In de toekomst kijken doe ik liever niet; dat is nogal om vrolijk van te worden... Maar door de voortschrijdende ziekte heeft het directe verleden ook iets raars gekregen. De werkelijkheid verandert namelijk zo snel.
Kon ik zes jaar geleden echt nog fietsen en een beetje lopen? Had ik vier jaar terug nog geen permanente hulp overdag? Hoe deed ik dat in godsnaam? En zijn mijn avondhulpen er echt pas twee jaar? Hoe is het mogelijk.
Boeddha zegt dat je in het nu moet leven. En dat je tevreden moet zijn met het moment. Zittend in de herfstzon lukt me dat heel behoorlijk. Met mijn ogen dicht kijk ik in de zon, terwijl ik heerlijk warm stoof. "Denkend aan nu ben ik gelukkig", zeg ik tegen mezelf. Boeddha heeft gelijk.
Onderzoek heeft aangetoond dat er een onderscheid bestaat tussen blije en sombere honden, las ik in de krant. Zet de ene dag in de rechterhoek van de kamer een volle etensbak neer en de andere dag in de linkerhoek een lege. Als je vervolgens de bak in het midden van de kamer zet, dan gaat de ene hond blijmoedig kwispelend kijken wat er in zit, terwijl de andere erheen sjokt in de veronderstelling dat er toch wel niks te eten zal zijn. Deze beesten bijten en krabben ook vaker alles kapot als ze alleen worden gelaten.
Dus ook onder honden heb je gasten die een glas halfvol vinden, terwijl anderen het als halfleeg beschouwen. Net mensen. Vooral het laatste zinnetje van dit krantenartikel trof me. Namelijk dat therapie sombere honden kan helpen.
In gedachten zie ik een psychotherapeut met tegenover zich een hond. Hij probeert het beest gerust te stellen met een comfortabel kussen en muziek. Hondenogen verraden de sombermans, die achter het gelaat met de afhangende oren schuilgaat.
De therapeut stuurt het gesprek voorzichtig naar de vroegste jeugd. Nare gebeurtenissen moeten opnieuw worden doorleefd en verwerkt. Kop en schouders hangen zwaarmoedig omlaag en af en toe klinkt gekreun, terwijl de hond zijn ogen treurig opslaat.
Maar vele sessies verder kwispelstaart de patiënt en gaan de oren overeind. De hond heeft geleerd om te gaan met zijn sombere gedachten en de therapie kan worden afgebouwd.
Hij blaft zijn therapeut vaarwel, met tussen zijn halsband wat foldermateriaal over biologisch dynamisch hondenvoer en yoga-cursussen voor sombere honden. Want de therapie mag dan hebben geholpen, de aard van het beestje blijft hetzelfde.
Het is een jaar geleden, nu. Mijn boek kwam uit en dat vierde ik met een feestelijke, drukbezochte presentatie. Nieuwe kleren, haar in model, gemake-upt gezicht in de plooi. Maar belangrijker nog: mijn humeur was opperbest. Ik deed ertoe.
Het schrijven van dit boek gaf zin aan mijn leven. Deze wekelijkse columns doen dat trouwens ook. En dat is toch zo belangrijk! Het gevoel te hebben dat je er toe doet. Dat je van waarde bent in de maatschappij. Want alleen er zijn, is niet genoeg; dat vind ik althans.
Regelmatig slingeren mijn gedachten heen en weer. "Wat doe ik nog op deze wereld? Alsmaar ben ik iedereen tot last en belemmer ik mijn omgeving om zich bevredigend te ontplooien. Ik kon maar beter weg zijn."
Maar dan weer geniet ik van diezelfde wereld om me heen. Ik kan al gelukkig zijn als ik lekker eet, mooie muziek hoor of een goede film zie. Een mens hoeft zich toch niet voortdurend nuttig te maken om zijn bestaan te rechtvaardigen?
Totdat die existentiële vraag weer de overhand neemt. Ik voel me dan net een weerhuisje bij onbestendig weer. Het mannetje komt naar buiten, dan het vrouwtje, dan weer het mannetje. En ga zo maar door.
Moet ik dan weer een boek schrijven? Ben ik pas dan weer nuttig? En wat, als dat helemaal niet wil lukken? Daar is namelijk zoiets als inspiratie voor nodig. Is alleen er zijn echt niet genoeg?
Het antwoord op deze vragen is afwisselend ja en nee. Afhankelijk van het weer. Laat het dan in godsnaam tenminste niet stormen. Rustig herfstweer, als het even kan. Dat helpt.
Het hoort grijs en kil te zijn met Allerzielen. En het moet een beetje motregenen of op zijn minst mistig zijn. Boombladeren zijn geel, bruin, rood met allerlei kleurschakeringen daartussen en ook al schijnt de zon niet, de bomen stralen toch.
Begin november is een tijd van bezinning. Plotseling begint het tegen half vijf 's middags al te schemeren. Ik ben verrast, maar dit komt natuurlijk door de wintertijd die dit weekend is ingegaan.
Er heerst die tweede november een haast mystieke sfeer op begraafplaats Sint Barbara. Onder de vlammende bomen branden talloze kaarsjes bij keurig opgepoetste graven, die zijn versierd met bloemen en planten van deze tijd van het jaar. Rozen, chrysanten, heide.
De hoveniers van het kerkhof vegen de laatste bladeren weg en de koster zet nog wat stoelen bij. Om tien uur 's morgens zit de kapel vol mensen, die de eucharistieviering ter ere en nagedachtenis van hun doden bijwonen.
Hoewel katholiek opgevoed, ben ik bepaald geen kerkganger en gelovig eigenlijk ook niet meer. Toch is het prettig om deel te nemen aan deze bijeenkomst en erbij te horen. Want zo voelt het.
Bij het verlaten van de kapel krijgen alle aanwezigen een brandende kaars om bij het graf van hun gestorvene te zetten. Het motregent nu inderdaad, waardoor de kaars al uit is voor ik op de plaats van bestemming ben. Geen lucifers bij me natuurlijk en ik ben niet de enige.
Dan naar de ontvangstkamer voor een bakje troost. Vriendelijke mensen maken een praatje met me. Een wonderlijk warme wereld, zo vlakbij huis. En als ik buiten kom, is het droog en schijnen de bomen hun licht.