Dat je een hele zaal overziet waarin mensen staan en zitten, die je allemaal kent. Sterker nog, ze zijn speciaal voor jou gekomen om de presentatie van je nieuwe boek bij te wonen. Je hebt ze weliswaar uitgenodigd, maar ze zijn er toch maar.
En dat je in een vraaggesprek nog eens dunnetjes kunt overdoen, wat je eigenlijk al aan het papier hebt toevertrouwd. En dat interviewer Jeroen Wielaert zijn werk zo goed doet en jij onder ons gezegd ook niet op je mondje bent gevallen.
Dat je vertelt hoe jij en de jouwen zich met de ziekte door het leven worstelen. Niet helemaal nieuw voor de lezers van mijn columns, maar toch ook weer heel anders als je zo aan het woord bent.
Het boek geeft eveneens een nieuw licht op de werkelijkheid. Al is het alleen al doordat je veel meer ruimte tot je beschikking hebt over al die bladzijden. Heerlijk om zo rijkelijk met woorden te kunnen strooien!
Zo’n bijeenkomst is een kroon op je werk, evenals de aandacht die je krijgt van radio, televisie en kranten. Je kunt even achterover leunen en afwachten hoe iedereen gaat reageren. Aan de inhoud van het boek kun je toch niets meer veranderen.
Op de foto's van de boekpresentatie zie je steeds opnieuw jezelf. En natuurlijk Harry, de jongens en alle gasten. Dat blije hoofd van jou springt eruit. Het lacht, het glimt, het straalt van trots en blijdschap.
Een vreemd contrast natuurlijk met de inhoud van het boek. Die lacht en straalt allerminst. Maar jouw verhaal ligt er nu voor iedereen en het mag er wezen, al zeg je het zelf.
Afgelopen maandagmorgen belde ik de huisarts om te horen hoe het zat met het Mexicaanse griepvaccin voor mijn huisgenoten. Ook zij moeten worden ingeënt om mij niet te kunnen besmetten.
"U kunt vandaag een oproep voor hen komen halen en dinsdagmiddag allemaal langskomen voor de prik." Een krantenfoto toonde van de week een lange rij wachtenden voor de deur van hun huisarts. Ik zag mezelf daar al uren staan in de kou of in een bedompte ruimte. Dat was vragen om ziek te worden!
Ik kon natuurlijk ook een afspraak maken bij de dokter, maar gezien deze drukke tijden zou dat misschien wel een week gaan duren. En eerlijk gezegd wilde ik die inenting zo snel mogelijk. Mexicaanse griep met mogelijke complicaties kan ik echt niet hebben.
Ik besloot om de oproep voor mijn mannen persoonlijk te gaan halen en kwam tussen de middag bij de huisartsenpraktijk. De assistentes namen de telefoon aan, aten een boterham en stonden mij te woord.
"Kan ik die prik nu niet even krijgen?" Ze keken elkaar aan, de één mild maar de woorden van de ander klonken streng: "Dat is anders niet gebruikelijk." Logisch; stel dat iedereen even langskomt om zo de drukte te ontwijken.
Ondertussen zag ik haar denken: "Maar ik kan dat mens in die rolstoel natuurlijk niet wegsturen." Na de dames overladen te hebben met dankbetuigingen, stond ik vijf minuten later ingeënt weer buiten..
Had ik misbruik gemaakt van mijn situatie? Hierop moet ik volmondig: "Ja!" antwoorden. Overigens was er helemaal geen sprake van drommen wachtenden, dinsdagmiddag. Moest ik me dan toch een beetje schuldig voelen? Ik heb besloten van niet.
"In de jaren zestig was het toch wel anders. Bij ons thuis kwam ‘s morgens een wijkzuster mijn vader wassen. Dat was het, de rest deed mijn moeder. Vrienden haakten af, er bleef niemand over, familie kon er niet tegen en kwam zo min mogelijk."
En over wat het voor haar als kind betekende: "Mijn zus en ik konden geen vriendinnetjes mee nemen, want dan werd mijn vader aangestaard! In de zomervakantie moesten we naar een vakantiekolonie, dat was goed voor ons. Maar hoe vreselijk de situatie thuis ook is, als kind wil je niet weggestuurd worden. En zo voelde het wel."
Haar vader, die jarenlang in de huiskamer op bed lag, kon niet meer praten. "We hadden een plankje met a,b,c, en met een oogknip van mijn vader op de juiste letter konden we wat converseren. Dat duurde erg lang."
Het heikele thema ‘hoe lang gaan we hiermee door?’ was onbespreekbaar. "Wij woonden bij een water. Op een keer gaf mijn vader aan: ‘gooi me maar in de kade, of schiet me maar dood’. Er was toen geen euthanasie, maar volgens mij had hij dat gewild."
Thea prees mij gelukkig met de mensen om me heen en met deze moderne tijd van spraakcomputers en zelfbeschikking over je leven. "Maar de uitkomst blijft helaas dezelfde", voegde zij eraan toe.
Volledig, maar dan ook helemaal verlamd zijn, zodat geen enkele vorm van contact mogelijk is, terwijl je je daarvan volledig bewust bent. Kun je je dat voorstellen? Ik niet, maar toch doe ik een poging.
Nou ben ik zelf behoorlijk verlamd, dus ik kan me net iets meer inleven in Rom dan de gezonde springlevenden onder ons. Ook ik kan niet gaan en staan waar ik wil en moet overal bij worden geholpen, maar verder gaat iedere vergelijking natuurlijk mank.
Eten krijgen dat je niet lust, geschoren worden terwijl je een baard wilt, alle verzorgende en medische handelingen ondergaan zonder enige vorm van overleg of juist met gebazel over je hoofd heen of tegen je. En dat je dan niks kunt terugzeggen.
Ik kan tenminste nog gepijnigd kreunen, als mijn arm bijna uit de kom wordt getrokken bij het aan doen van een jas. Of knetterend vloeken als iemand in mijn vinger knipt, terwijl enkel mijn nagel gekortwiekt moest worden om vervolgens vergoelijkend tegen de schuldbewuste hulp die met pleisters aan het redderen is, te zeggen: "Ach, kan gebeuren."
Rom kan dat niet, maar nu weet iedereen tenminste dat hij dat weet. Na 23 jaar is hij ‘opnieuw geboren’, zegt hij zelf. Want Rom communiceert nu door letters aan te wijzen. "Gefrustreerd en bang was ik, maar ik leerde ermee leven." Hij is al aan een boek begonnen. Dát wordt nog eens een boek...
Heerlijk vind ik het om een uur, of liever nog twee, alleen te zijn. Geen geloop om me heen, geen vragende jongens, geen overleg over het eten of andere huishoudelijke zaken. Gewoon even niks aan mijn kop.
En het kan ook, tenminste na de nodige voorzorgsmaatregelen. Zo moet ik in geval van nood iemand kunnen bellen. Dankzij een vernuftig systeem kan ik door op een knop te drukken met mijn hoofd de telefoon bedienen.
Enfin, uiteindelijk zit ik dan lekker achter de laptop te schrijven, te e-mailen of te surfen. Ik knik naar langslopende mensen, neem eens een slokje water en heb het best naar mijn zin. Wat was er eigenlijk ook weer met me aan de hand?
Maar laatst had ik net een programma op Uitzendinggemist aangezet, toen plotseling het beeldscherm zwart werd. De plug was uit de laptop geschoten en een van de jongens moest uit de stad komen om het euvel te verhelpen.
En vanmiddag was mijn hulp de straat nog niet uit gefietst, of ik moest mijn neus snuiten. Nee, ik heb geen Mexicaanse griep, maar af en toe stroomt het snot spontaan naar beneden en is er geen houden aan.
Nou heb je van dat heldere, dunne vocht dat makkelijk weg likt zodra de tong erbij kan, maar soms is het taaier en ronduit vies om tot je te nemen. Peuters hebben vaak zo’n rijk gevulde bovenlip.
Moest ik de buurvrouw bellen om even mijn neus af te vegen? Ach, over een uurtje zou onze vriend Louis komen. Maar toen het echt te erg werd, draaide mijn hoofd toch maar het nummer. De buurvrouw was er niet.
Na een voor mijn gevoel hele tijd kwam daar eindelijk Louis. Tegenwoordig ben ik niet meer zo vlot in woord en gebaar. Zou het me lukken om een al te warme omhelzing te voorkomen?
Met kleine kinderen was het natuurlijk vanzelfsprekend dat er zakken vol cadeaus werden uitgepakt. Een enkele keer kwamen Sint en Piet in hoogsteigen persoon om de jongens te verblijden, al was zo'n bezoek niet enkel een onverdeeld genoegen. Het blijven toch enge mannen, zeker in je eigen vertrouwde omgeving.
Vooral onze Kees kon weken van tevoren nauwelijks nog slapen en was tegen 5 december altijd zo op van de zenuwen, dat hij met holle ogen schichtig om zich heen keek. Op school presteerde hij dan weinig, laat staan dat hij een surprise voor een klasgenoot in elkaar kon knutselen.
Zijn moeder was ook niet al te handig, dus de ontvangende kindertjes kwamen er nogal eens bekaaid af. Het moest trouwens verboden worden, al die perfect in elkaar gepapiermacheede en gefiguurzaagde kunstwerken die nooit door kinderen konden zijn gemaakt. Je zag precies welke moeders geen baan hadden....
Voor de nodige inspiratie deed ik laatst inkopen in Laren. "Sinterklaascadeautje voor uzelf, misschien?" In dit dure dorp kun je wel wat verwachten, maar toch schrok ik van de prijzen in deze truienwinkel.
"Alles is honderd procent kashmir, mevrouw. Zo'n trui gaat zeker vijftien jaar mee!" Dat dat niet echt nodig was, heb ik maar niet uitgelegd en elders in Laren ben ik zowel voor de mannen als voor mijzelf uitstekend geslaagd.
"Mag ik u iets vragen? Bent u Loes?" Als ik dat bevestig, dan volgt de ontspanning gepaard gaand met woorden van de volgende strekking: "Ik lees iedere week uw column en volg u al jaren. Het is net of ik u ken, terwijl u helemaal niet weet wie ik ben."
Dat is natuurlijk leuk om te horen. Want daarvoor doe je het als columnist. Je wil gelezen worden en als ze je dan ook nog herkennen, is dat helemaal fijn. Nou rijden er niet veel verlamde vrouwen van rond de vijftig met kort bruin haar in een rolstoel door Utrecht-Oost, maar toch. Laatst stond een volkomen vreemde een poosje naar me te zwaaien!
Het gesprek gaat meestal verder: "Ik wilde even laten weten hoezeer ik u bewonder om uw doorzettingsvermogen en positiviteit. Daarvan kunnen een hoop mensen wat leren! Uw stukjes maken dat ik mijn eigen problemen relativeer en met beide benen op de grond blijf staan."
Het is dat ik het helemaal niet kan, anders zou ik naast mijn schoenen lopen van trots. Maar laatst liet een lezeres mijn nieuwe boek aan haar man zien. Na twee hoofdstukken schoof hij mij terzijde met de woorden: "Zeg, ik hoef toch niet elke scheet van Loes Claerhoudt te weten!" En zo stond ík weer met beide benen op de grond!
Het was heus leuk om van achter het raam de winterse taferelen te bekijken, maar een optimale sneeuwbeleving heb je toch pas, als je vingers tintelen van de kou en de sneeuwbal die je in je nek kreeg, onder je kraag ijskoud je trui in druipt.
Al na een meter zat de stoel muurvast; door de hoge sneeuw was duwen absoluut onmogelijk. Dorine sleurde me de hellingbaan af en de rijweg op, want de stoepen waren onbegaanbaar. In onze straat werd niet gestrooid, dus sjorde Dorine mij voort tot aan de Stadhouderslaan.
Daar reed ik voorwaarts door een dikke, zwarte pekelpap naar revalidatiecentrum De Hoogstraat. Eenmaal bij het zwembad ontdekten we de ernst van het modderige spoor, dat inmiddels door de lange gangen liep. Hopelijk zijn de handdoeken die we gebruikten om de zooi enigszins weg te werken nog schoon geworden.
Op de terugweg toch maar even naar het door de zon feeëriek beschenen Wilhelminapark, waar uitsluitend blije mensen genoten van de schoonheid. Sommigen wezen en lachten. Het standbeeld van Koningin Wilhelmina was gehuld in een witte burka; alleen bij haar ogen zag je een horizontaal streepje zonder sneeuw.
Dorine klaagde niet terwijl ze me voor-, dan wel achteruit door de sneeuw ploegde. Zij had het in elk geval niet koud. Ik wel, want van hobbelen stijgt de lichaamstemperatuur niet. Maar natuurlijk heb ook ik niet geklaagd. Want wanneer ligt er nou sneeuw?
Wat is dat toch met jaaroverzichten? Waarom brengen die me altijd weer in een onbestemde, vaag melancholieke stemming, die maakt dat ik alleen maar stil kan zitten luisteren en kijken naar wat zich in het nabije verleden heeft afgespeeld?
Want zowel op radio als televisie staat de maand december in het teken van de terugblik. Nu is dat elk jaar aan de orde, maar dit keer werd ook het eerste decennium van de 21e eeuw onder de loep genomen.
"Is dat echt al zeven jaar geleden?" En: "Goh, da's waar ook. Is die alweer zo lang dood?" Door de jaren heen vergeet je grote en minder grote gebeurtenissen. Althans, je legt ze te rusten in een hoekje van je brein. Dan komt er vanzelf een laagje stof op, totdat een nieuwslezer het wegblaast.
Traditiegetrouw maak ook ik eind december de balans op van mijn eigen leven. Nu al een slordige dertig jaar! Heel lang waren het opgewekte verhalen over werk, vakanties, uitstapjes, schoolresultaten van de kinderen, hobby's en ga zo maar door.
De verhalen zijn er nog steeds, alleen het opgewekte is er een beetje af. Sterker nog, dat is tegenwoordig ver te zoeken. Al was 2009 zeker niet in alles een slecht jaar. Ik schreef en presenteerde tenslotte een boek!
En verder troost ik me met de gedachte, dat ik dat melancholieke altijd heb gehad. Wat voorbij is, verander je niet. Met die waarheid moet je door en met het opruimen van de kerstboom leg ik ook mijn eigen verleden te rusten. Een nieuw jaar biedt, hoe moeilijk de toekomst ook is, kansen en mogelijkheden. Laat het stof maar neerdalen.
De buurman van twee huizen terug is zeker twintig minuten bezig met het sneeuwvrij maken van zijn auto. De ramen, voor- en achterklep, het dak en zelfs de bumpers. Daarna gaat hij weer naar binnen. Hij deed dit voor zijn auto, niet omdat hij weg moest.
Iedere dag maken ze een wandeling. Meestal samen, gearmd in kalme tred. Zij trotseert sneeuw en wind ook wel in haar eentje; de overbuurvrouw vertelde me dat ze haar conditie zo goed mogelijk op peil wil houden. Ook al ziet zij het niet, van achter mijn raam moedig ik haar elke dag aan.
Oh, daar gaat het studentenbuurmeisje voorbij. Of het nou sneeuwt, hagelt, stormt of hittegolft, zeker vier keer per week maakt zij haar hardloopronde. Vaak blijft ze wel een uur weg, maar met deze kou zie ik haar rode wangen na een halfuur weer langs snellen.
Schuin aan de overkant komt de bewoner dagelijks een poosje buiten staan. Hij kijkt eens naar links, en dan naar rechts, vaak met een kop koffie in de hand. Maar nu heeft hij een sneeuwschuiver bij zich. Onze stoep is nog altijd niet geveegd...
Daar fietsen de vader en twee kinderen van verderop langs om nog even te schaatsen in het Wilhelminapark. Je ziet dat hij zich verheugt; hij is altijd kind met zijn kindjes. Ik krijg een vrolijke zwaai, zoals trouwens van zoveel straatgenoten.
Langzaam wordt het donker en zijn de voorbijgangers dieper verstopt onder hun sjaals, wanten en mutsen. De kou trekt zelfs door het dubbele glas. Nee, laat de gordijnen nog maar even open. Want je maakt wat mee, zo achter het raam.