Toen ik nog werkte, had en nam ik niet de tijd om ons huis heel erg aan kant te houden. Dat zit ook niet in mijn aard en bovendien vond iedereen het wel gezellig bij ons. Ik ging pas opruimen als vriendinnen zeiden dat het nou wel erg knus werd.
Tegenwoordig is ons huis heel behoorlijk op orde. Nou ja, denk nou niet aan een woonbladen-interieur en regelmatig struikel je over hier en daar achtergelaten voetbalschoenen, colaflessen en chipszakken. Maar er moet tenslotte worden geleefd.
Mijn hulpen zijn mijn handen en voeten. In principe ruimen zij op, tenminste als ik hen dat vraag. Tenslotte zijn het de spullen van óns gezin en ik ga daar graag zelf over. Dat leidt soms tot kleine eigenaardigheden.
Zo ligt er op tafel in de serre al zeker drie maanden een zonderling verzamelingetje dingen. Een onderdeel van een ouderwets theelichtje, een speeldoosje, een gebaksvorkje en een verschrompelde kastanje.
Een paar keer per week valt mijn oog erop. Normaal zou je het gewoon even opruimen. Ik denk dat dertig seconden qua tijd voor dit werkje nog ruim bemeten zou zijn. Maar op dat moment staat er net niemand bij me en even later ben ik het weer vergeten.
Degene die schoonmaakt, stoft er nu al drie maanden netjes omheen. Die zal misschien denken dat de voorwerpen een bijzondere betekenis hebben en deel uitmaken van een dagelijks terugkerend ritueel.
Net als dat papieren servetje met herfstprint op de schoorsteen in de voorkamer. En het vaasje met inmiddels vier maanden oude, verlepte roosjes op de piano. En de dubbelgevouwen paperclips op de voet van mijn bureaulamp.
Toen ik nog klein was, zat ik naast mijn moeder in de kerkbank. Uit verveling bekeek ik de bidprentjes in haar gebedenboek en ik pakte haar hand. Het vel was een beetje glimmend en als je er over wreef, kwamen er kleine plooitjes. Ook zat er een moedervlek op.
In mijn kinderogen was de hand stokoud, terwijl ze in werkelijkheid hooguit veertig jaren telde. Als onze jongens mijn hand vastpakken, die ongeveer hetzelfde moet aanvoelen, zie ik mezelf weer zitten in die kerk.
Gisteren zag ik mijn moeders hand onder de keukenlamp. Het licht was niet flatteus. Wat was ze oud! Tachtig jaar nu met een verschrompeld velletje en overal aders. Het moedervlekje zat er natuurlijk nog.
De hand streek door het haar van haar zuster, mijn tante Ans. Ze aaide de dode wang en pakte twee levenloze handen vast. Ik was er niet bij, maar ik weet dat ze dit heeft gedaan. Dat doen lieve handen nou eenmaal.
Want tante Ans is gestorven. Er zomaar tussenuit gepiept. In haar eentje, dat was ze zo gewend. Haar hele leven was ze tenslotte alleen. Maar niet eenzaam, geloof ik. Ik bewonderde haar, mocht haar ook heel graag.
Kerstmis, Pasen, verjaardagen, meestal was ze er bij. Aangenaam gezelschap, altijd goed op de hoogte van alles en geïnteresseerd in haar familie. Voor onze kinderen was ze een derde oma. We zijn allemaal erg verdrietig.
Ik wil mam's hand vastpakken. Hoe zou dat oude velletje aanvoelen? Ik wil haar strelen, troosten, bijstaan. Haar hand in de mijne, met al die aders en rimpeltjes. Weet dat ik het doe, mam. In gedachten doe ik het.
Waarom word ik elk jaar melancholieker als het voorjaar aanbreekt? Waarom jubel ik niet van de daken de beroemde woorden van Annie M.G. Schmidt: "Geachte cliënte, 't is lente!", net als een merel?
Het is gek, want genieten doe ik heus. Van aarzelend mijn vestje uittrekken en de eerste zonnestralen op mijn bleke winterhuid voelen in de achtertuin. Van de vertrouwde buiten-zit geluiden zoals geschuifel van tuinmeubilair, roeren in een kopje koffie en spelende kinderen in de tuinen om mij heen.
Van de vogels, die al bij zonsopgang het hoogste lied zingen , maar ook door de dag heen de wereld verrijken met hun solo's en duo's en daardoor zorgen voor een doorlopend concert. En van het gedoe met nestjes bouwen, op eieren zitten en jongen grootbrengen.
En van de sneeuwklokjes, krokussen, narcissen, forsythia's , magnolia's, krentenbomen en alle andere bloeiende planten, struiken en bomen die zich vanaf februari weer op hun mooist aan ons vertonen.
Sterker nog, vanaf het moment dat ik ziek werd, maakt de natuur op mij een overweldigende indruk. Ik aanbid alles wat leeft op en in de polders, bossen, duinen, heide, uiterwaarden, stranden en noem maar op.
Waarom dan krijgt in de lente mijn gemoed dat trieste, waardoor in mijn ogen helderblauwe luchten grijzig tinten en op warme dagen het geringste briesje mij kippenvel doet krijgen? Waarom straal ik niet, net als al die blije mensen om me heen?
Vergankelijkheid, is het antwoord. Alles wat veelbelovend jong en pril is zal oud worden en sterven. Of niet oud, maar ziek en daardoor vroegtijdig het leven laten. En dan zie ik mezelf. Vandaar, geachte cliënte.
Eens in de zes tot acht weken komt Louis mij ophalen. We kennen elkaar inmiddels zo’n dertig jaar en ik beschouw hem als een goede, trouwe vriend. Eentje die investeert in vriendschappen.
Daar zijn er niet veel van; een zeldzame soort. Het gaat hier namelijk om iemand, die contacten onderhoudt, die zijn vrienden en vriendinnen regelmatig opbelt of mailt om een afspraak te maken.
Eerlijk gezegd was ik vroeger niet zo. In mijn ‘drukke’ bestaan had het onderhouden van vriendschappen een lage prioriteit. Op vrienden kon je toch altijd terugvallen? Dom en onnadenkend, weet ik inmiddels uit ervaring. Ze zijn, net als ikzelf indertijd, minder trouw dan je denkt. Koester je vrienden dus!
Als ik Louis zie moet ik eerst altijd een potje huilen. Want op de vraag "Hoe gaat het?" heb ik nooit een vrolijk antwoord. Het leven met zo'n ziekte brengt nou eenmaal veel zorgen met zich mee.
Als een vertrouwd iemand dan zijn oprechte belangstelling toont, ontstaat spontaan een brok in mijn keel en stromen de waterlanders. Ik kan er niks aan doen, maar stel me ondertussen voor hoe dat op vrienden overkomt.
"Komt er iemand op bezoek en dan zit jij alleen maar te snotteren. Kom op zeg, iedereen heeft toch zorgen! Verman je" , spreek ik mezelf bestraffend toe. "Zo jaag je iedereen bij je vandaan."
Maar Louis is het gewend en laat me rustig uithuilen. Daarna hebben we altijd een leuke middag. En wat denk je wat: toen hij van de week kwam, heb ik niet gehuild! Maar toen de dag daarna een goede vriendin binnenstapte, sprongen de tranen alsnog in mijn ogen...
Dit weekend was ik in gezelschap van ouders met jonge kinderen. Wat een heerlijkheid, die conversatie over lief samenspelen, onrust bij de naschoolse opvang en een oppas die niet naar believen functioneerde.
Overzichtelijke zorgen, al dichtte ik de oppas allerlei akeligheden toe, die meer zijn gebaseerd op mijn veelvuldig bekijken van detectives dan de werkelijkheid. Zo verbeeldde ik me omgedraaide armpjes en in de kast opgesloten dreumesen, die maar ternauwernood aan de dood ontsnapten doordat de ouders net op tijd van hun werk kwamen.
De oppas was echter alleen wat strenger geweest dan de kinderen waren gewend, maar had wel gezegd: "Jullie zijn vervelende kinderen", waarop de ouders hadden geroepen dat deze toon hen niet aanstond. De oppas kon vertrekken.
Ook zag ik Koen weer. Toen hij twee was, kwam hij ook op bezoek. Zijn moeder werd niet lekker, waardoor haar aandacht verslapte. Koen maakte van de gelegenheid gebruik door achter elkaar drie grote Leonidas bonbons naar binnen te werken.
Behalve het jongetje waarschuwen "dat hij vast buikpijn zou krijgen" kon ik fysiek niet ingrijpen. Dat was een gekke ervaring, weet ik nog. En voor hem ook. Maar de buikpijn bleef uit en moeder trok gelukkig bij.
Inmiddels is Koen vier jaar en vroeg zich nu peinzend af, waarom een rolstoel grote en kleine wielen heeft. Op zulke intelligente vragen heb ik niet zomaar antwoord. Toen ik hem herinnerde aan de bonbons, klaarde zijn gezichtje helemaal op en ik meende zelfs een triomfantelijk lachje waar te nemen. Op mijn vraag of hij nog eens kwam, knikte hij gretig. Vanaf vandaag staat er een doosje bonbons voor Koen klaar.
Wat doet een mens eigenlijk allemaal in zijn eentje? Uit bed stappen, douchen, tandenpoetsen, aankleden, neussnuiten, naar het toilet gaan. Allemaal activiteiten die normaliter tot de privé-bezigheden behoren.
Verder hangen zaken af van hoe iemands leven er uitziet. Is de persoon in kwestie alleenstaand, dan geschiedt het ontbijten, al dan niet met de krant, ook alleen. Evenals de deur uitgaan voor werk, 's avonds weer binnenkomen, koken, eten en ga zo maar door.
Niet alle alleenstaanden hebben gekozen voor zo’n solitaire manier van leven. Men heeft geen partner kunnen vinden of is hem of haar kwijtgeraakt. Dan kan zo iemand zich eenzaam voelen. Anderen zijn gewend aan het alleen zijn.
Deel uitmaken van een gezin, met of zonder kinderen, betekent dat men in gezamenlijkheid dingen onderneemt. Eten, vrienden uitnodigen, uitgaan, op vakantie gaan. Het is een vanzelfsprekendheid om veel samen te doen.
Alle, maar dan ook alle hier genoemde activiteiten doe ik samen met een ander. Sterker nog: doordat ik niks meer zelf kan, doet die ander alles voor mij. Zonder die hulp zou ik al lang niet meer hebben geleefd.
Normaal functionerende mensen kunnen het zich niet voorstellen, maar overal hulp bij krijgen went. Echt waar! Het wordt een tweede natuur om alles aan iedereen te vragen. Wel stel ik er prijs op als het helpen van harte gaat.
Toch zijn er bezigheden die ik dolgraag nog eens in mijn eentje zou willen doen. Mijn dierbaren bezoeken op de begraafplaats. In fotoalbums bladeren. Een rondje hardlopen in het park. Snuffelen tussen mijn oude spullen. Met mijn eigen gedachten, in mijn eigen tempo. Dat zou ik nog wel eens willen.
Vieren en herdenken gaan min of meer gelijk op. Een overleden dierbare krijgt tweemaal per jaar speciale aandacht. Op zijn of haar geboortedag hangt men weliswaar geen slingers meer op, maar familie komt toch vaak bijeen om te praten en wat te drinken.
De sterfdag is er meer een van bezinning. Men neemt het leven en sterven van de overledene nog eens door, waarbij vooral plezierige herinneringen het goed doen. "Weet je nog, dat...", zegt de een, waarop de ander gretig knikt.
Beide bijeenkomsten zijn gekleurd met droefheid, melancholie, maar ook met gezelligheid. Dat brengt het samenzijn nou eenmaal met zich mee. Zeg eens eerlijk, hoe vaak eindigt een begrafenis of crematie uiteindelijk niet in een aangenaam verpozen?
Wij Nederlanders hadden de afgelopen week een hoop te treuren en te vieren. En alles liep door elkaar. Halverwege een uitbundige Koninginnedag ging de vlag halfstok. Plotseling hadden we een aanslag op het koningshuis en doden uit het feestvierende publiek te betreuren.
Vier mei herdenkt Nederland zijn doden. We denken aan slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, maar ook aan andere doden, zoals zij die in Apeldoorn het leven lieten. Want die wond is nog zo vers.
Vreugde en opluchting onder de bevolking waren groot, toen koningin Beatrix, Willem-Alexander en Maxima ‘gewoon’ aanwezig waren bij de herdenking op de Dam. En zo werd een in beginsel treurige dag toch weer een feestje.
Het is een troostrijke gedachte voor ons sterfelijken dat de nabestaanden blijven vieren en herdenken. Dan raak je, althans een paar keer per jaar, niet in de vergetelheid en valt er vast nog wat om je te huilen en te lachen.
Soms vergelijk ik mezelf met de aardbol en het gat in de ozonlaag. Er komen dunne plekken in de laag die de wereld moet beschermen tegen kwade invloeden van buiten. Zonnestralen worden te heet, waardoor de aarde opwarmt.
Ieder mens beschikt over een afweersysteem. Aard, karakter en omstandigheden bepalen of die beschermende laag afdoende is. Zo niet, dan is de kans op allerlei psychische klachten groot.
Ook ik heb, dat gebeurt trouwens voor een deel onbewust, een denkbeeldig gordijn om mij heen opgetrokken. Het zorgt ervoor, dat al te kwade geesten mij niet in angst, verdriet, eenzaamheid en ontreddering storten. Het is mijn mentale ozonlaag en redding.
Hoe verklaar je anders dat ik niet gek word van frustratie omdat ik niet eens op mijn hoofd kan krabbelen? En niet in elkaar krimp van schaamte als een ander mij op de wc moet helpen? Of gek word van angst voor de relatief dichtbije dood?
Alle mensen met ALS die ik heb gekend, en dat zijn er nogal wat, hadden dit vermogen om overeind te blijven. Veel patiënten met andere akelige aandoeningen ook, trouwens. Kennelijk is het optrekken van een beschermend gordijn een natuurlijk proces.
Maar de laag lijkt dunner te worden. Of komen er steeds meer boze geesten die mij willen ondermijnen? Die met een hakbijl en cirkelzaag moedwillig gaten in mijn ozonlaag maken? Dat kan natuurlijk ook, maar het resultaat is hetzelfde.
Alles wat je doet lijkt zinloos, overbodig. Sterker nog, het resultaat van je inspanningen is steeds het tegengestelde van wat je als beoogd effect zag. Je moet gewoon even stoppen met alles. Met doorgaan, met leven eigenlijk.
“Ik heb een katapult gekocht. Daarmee schiet ik ze uit de boom”, zei hij trots. “Maar van de week ging het mis. Ik schoot het steentje tegen mijn eigen duim, pijnlijk. Heb toch maar even een foto laten maken.”
Had deze vriend verwacht dat ik vol begrip en medelijden zou reageren? Dan was hij bij mij toch aan het verkeerde adres. “Lekker puh!” Een beetje vals klonk het wel. “Eigen schuld, dikke duim”, kon ik ook niet laten.
“Er zijn er teveel en ze maken een rotherrie. Bovendien schijten ze de hele boel onder”, verweerde hij zich. “Ach, op de Dam heb je er misschien last van”, zei ik. “Maar toch niet in een gewone stadstuin in Utrecht?”
Ik was echt boos, vooral omdat ik ze wel mag, die duiven. Hun koerende geluid brengt mij terug naar het Zeeland uit mijn kinderjaren. Ze zaten op het dak van het vakantiehuis, ik sliep er vlak onder. Ze zijn dol op vlierbessen, maar de takken van de vlier kunnen hun gewicht niet dragen. Als ze een bes proberen te bemachtigen, vallen ze ondersteboven uit de boom.
Terwijl ik dit schrijf, hoor ik een duif op het dak. Direct zweeft er weer een vleugje Zeeland door de kamer. De schoorsteen waarop hij zit geleidt het gekoer, waardoor ik de duif prima versta.
“Roekoe”, zegt hij. “Als die vriend van jou had raak geschoten, dan zat ik hier nu niet meer. Ik dacht dat ik in een beschaafd land woonde. Waarom hebben zoveel mensen een hekel aan ons? We doen toch geen vlieg kwaad? Roekoe”. Hoor ik daar een snikje?
Dat je het gewoon een beetje naar je zin hebt. Blij bent met een mooie dag waarop de zon schijnt en de vogeltjes fluiten. Misschien hoef je helemaal niks en zit je rustig buiten. Zoals afgelopen weekend bijvoorbeeld.
Of dat je deed wat je je had voorgenomen. Hard gewerkt of een flinke wandeling gemaakt. Of eindelijk je schoonzuster eens gebeld voor een afspraak. Of misschien wel niets van dit alles, want je had je voorgenomen om niets te doen.
Maar dat je tevreden bent met de situatie waarin je je bevindt, ongeacht of je nu eigenlijk wel voor die toestand hebt gekozen. Want je kunt maar beperkt invloed uitoefenen op hoe je leven er uitziet.
Vroeg of laat kom je daar achter. Zolang je jeugd zich zonder noemenswaardige drama's of zelfs trauma's aan je voltrekt en je beschikt over een enigszins opgeruimd karakter, heb je mazzel. Dan laat dat besef nog even op zich wachten.
Dan lijkt de wereld maakbaar. Jij bepaalt wat je doet en hoeveel energie je er in steekt. Ga je studeren, of juist niet? Zoek je de uitdaging op, of ben je meer voor het kalme, voorspelbare? Misschien ga je wel op wereldreis.
Er komt echter een moment dat het leven zijn onschuld, en daarmee de vanzelfsprekende invloed die je dacht te kunnen uitoefenen op datzelfde leven, verliest. Door bedrog, echtscheiding, ontslag, ziekte, dood. Noem maar op.
Maar op zeker ogenblik blijk je toch weer in staat een beetje te kunnen genieten. Je kunt stress, boosheid, ongeluk en verdriet even laten voor wat ze zijn. Wat gun ik dat iedereen toch van ganser harte!