381 - Op sleeptouw

‘De groene specht’, zeg ik. ‘Wat! Is Jeroen weg?‘ is de reactie. Het lijkt mijn oude spraakcomputer wel. Ik praat gewoon niet meer zo duidelijk. Daar is verder weinig aan te doen. Wel tikkie vermakelijk natuurlijk, zo’n conversatie.

En zo heb ik wel meer te aanvaarden. Om de dag een beetje door te komen moet ik ’s morgens een poosje aan de beademing blijven liggen. Gevolg is, dat ik nog maar zelden vóór elf uur beneden ben, waardoor afspraken blijven beperkt tot de middag.

’s Avonds ga ik weer bijtijds naar boven en kijk in bed tv. Af en toe heb ik een feestje of een voorstelling, in de schouwburg bijvoorbeeld. Maar wil ik daar bij zijn, dan moet ik in de middag een paar uur naar bed. Anders red ik het niet.

Mijn tijd is dus beperkt in jaren, maar inmiddels ook in uren. Wat is er eigenlijk niet beperkt aan me? Een goed gesprek, laat staan een discussie, is met mij eigenlijk niet meer te voeren. Ik heb te weinig ademkracht om iemand te interrumperen.

Neem daarbij de zoutzak die ik sowieso al jaren ben, lam zittend in mijn rolstoel, en de lust vergaat je. Het is een wonder dat er überhaupt nog familieleden en vrienden zijn, die de moeite nemen om mij op sleeptouw te nemen.

Maar ze zijn er wel! Zij, die zich zonder dat ik daar zelf initiatief voor hoef te nemen, uitnodigen om op stap te gaan. Naar de film, een hapje eten. Nee, ik noem geen namen. Diegenen die ik bedoel, weten wel dat het over hen gaat.

Ik ben ze dankbaar. Ze geven me het gevoel dat ik er nog toe doe. Dat ik geen overbodig leven ben. Dat ik er gewoon mag zijn en niet slechts voor spek en bonen. ‘Hoezo gekke zonen?‘, zou uw antwoord nu zijn.

30 maart 2012

382 - Het oude fotoalbum

Het oude, blauwe fotoalbum is een verrassing, zowel voor mij als voor mam. Toen haar oudere zus Ans was overleden, had mijn moeder bij het leegmaken van de flat het boek meegenomen, maar dat was ze helemaal vergeten. Op zoek naar iets anders kwam ze het in haar berging zomaar tegen.

Een prachtig tijdsdocument uit de 20ste eeuw openbaarde zich bij het doorbladeren van de enigszins vergeelde, maar verder opmerkelijk goed geconserveerde bladzijden. Het album is toch zeker zeventig jaar oud.

De eerste portretjes zijn van mijn beide overgrootmoeders. Van hun mannen, een kleermaker en een schoenmaker, zijn geen foto’s bewaard gebleven. De grijs geknotte vrouwen kijken vriendelijk in de lens. Haar vader ’s moeder met het lieve gezicht heeft mam nooit gekend, bij de andere logeerde ze als klein kind langdurig. Opoe had na het overlijden van haar echtgenoot het huis tot pension gemaakt, en na een logeerpartij mocht kleine Treesje nog een poosje blijven. Het werden maanden, waarin ze veel aandacht kreeg van de pensiongasten en van de ongetrouwde tante Jo, die opoe hielp in het pension. Treesje was wat miezerig en een ‘pitser’, hetgeen betekende dat ze niks lustte. Van tante Jo kreeg ze elke middag een vol bord warm eten. Als tante werd weg geroepen omdat de bakker aan de deur stond, elke middag op hetzelfde tijdstip, maakte opoe achter zich de kolenkachel open en schoof de helft van Treesje’s eten in vuur. Mijn moeder hield heel veel van haar grootmoeder.

Stierlijk verwend kwam de vijfjarige weer thuis, waar ze de aandacht moest delen met vijf zusjes en een broertje. Mijn opa was vertegenwoordiger bij de fabriek in wollen stoffen van De Beer in Tilburg. Het middenklasse gezin bewoonde een aardig huis tegenover de fabriek en alle foto’s uit het album stralen welvaart en tevredenheid uit. Netjes geklede en gekapte meisjes met witte strikken en een matrozenjongetje, een moeder met hoed en de al wat oudere vader keurig in een pak. Er waren een paar krullenkopjes, maar één klein meisje heeft opvallend sluik haar dat nooit in model bleef zitten. Ze kon wel vrolijk zijn, maar meestal keek Treesje nogal gereserveerd en soms zelfs een tikje droef in de lens.
‘Kleuterheil’ was een modern initiatief van kinderarts Dr. Keyzer in Goirle. Omdat ze zo mager en miezerig was, werd mijn moeder in 1933 twee keer voor zes weken naar dit dagkoloniehuis voor bleekneusjes gestuurd. Ze werd vóór het ontbijt met een busje opgehaald en kwam na het avondeten pas weer thuis. Bij aankomst kregen alle kinderen kleren van Kleuterheil aan, passend bij elk seizoen. Op de schouder zat een strikje in een bepaalde kleur, die correspondeerde met het groepje waarbij het kind hoorde.
Weer of geen weer, de kleuters sliepen ’s middags op veldbedjes in de buitenlucht. Als ze niet konden slapen, dan kregen ze een katoenen luier over hun gezicht. Treesje moest ervan dromen en toen hoefde de luier niet meer. De kinderen kregen een streng dieet om aan te sterken en hun gewicht werd nauwkeurig in de gaten gehouden. Verder was er sport en spel en mam herinnert zich nog hoe een jongen met zijn voetje bekneld raakte in het afvoerputje van het ploeterbad. De dag erna was er een rooster over de afvoer. De herinneringen van mam, toen pas vijf jaar oud, zijn zó sterk, dat ik de schitterende film uit 1938, die ik op internet vond, eigenlijk niet meer hoefde te zien.
Als het gezin naar Bussum en later naar Hilversum verhuist, worden de plaatjes in het fotoalbum nog chiquer. Het huis heeft een serre en een grote tuin en er is zelfs een fotootje van de salon in Jugendstil. Ijs etende meisjes voor het splinternieuwe, hypermoderne Hilversumse stadhuis van Dudok, fietsen met papa over de toen nog uitgestrekte Bussumse hei.

Van de recessie uit de dertiger jaren is op de foto’s niets te zien. Mijn opa kwam voor zijn werk regelmatig in Duitsland en op zondagmiddag na de kerk vertelde hij aan vrienden in de salon wel over de dreigende situatie aldaar. Veel Joden werkten in de textielindustrie. Mijn moeder ving, zittend op de leuning van een rieten salonstoel bij papa, wel eens iets op.
Maar vooralsnog leefde het gezin Van Helfteren in welvaart. Toch was de situatie enigszins bedrieglijk, want later bleek dat vader ietwat boven zijn stand was gaan leven. Toen hij ziek werd, kocht hij zijn levensverzekering af om de huur van dat mooie huis te kunnen blijven betalen. Zijn nieren functioneerden niet goed en na een jaar stierf hij aan een longontsteking. Hij liet een 39 jaar jonge weduwe met zeven kinderen zonder geld achter. Het was toen november 1939 en mijn moeder was elf jaar. Als vijfde in de rij behoorde ze tot één van de ‘kleintjes‘ en werd ze niet betrokken bij de zorgen, die toen aanbraken. Tijdens de laatste dagen van haar vaders ziekbed werd ze samen met haar jongere zusje uit logeren gestuurd. Mam herinnert zich nog een laatste samenzijn met een zwaar ademende vader, die met veel moeite zijn portefeuille onder het hoofdkussen vandaan haalde, om een dubbeltje voor zijn kleine Treesje te pakken. Er was een zwarte lijkkoets met paarden, die met hun hoofden knikten, toen ze nog één keer met papa langs het huis kwamen rijden. Alsof vader op deze manier een laatste groet wilde brengen.

Tien dagen voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, verhuisde het gezin naar Roosendaal. Daar woonde familie en was het leven goedkoper. Het moet een schokkende periode voor mijn grootmoeder zijn geweest; de grote omwenteling in haar leven. Maar een kind neemt het leven zoals het komt, en zo ook mijn moeder. Zonder vader, in oorlogstijd en in een nieuwe omgeving begon gewoon een ander leven. Zo was het nou eenmaal.

Op de foto’s in het album is echter wel een verandering zichtbaar. De kleuren lijken grauwer en donkerder, de kleding wordt eenvoudiger en de moeder kijkt zorgelijker. Of verbeeld ik me dit alleen maar? De zusjes en het broertje blijven lachen en ze vormen een hecht front tegenover de grote, boze buitenwereld.
In die eerste dagen na de capitulatie van mei 1940 brak er paniek uit onder de bevolking. Roosendaal bezat het belangrijkste treinstation richting Frankrijk en de kans op bombardementen was groot. De Roosendaalers sloegen massaal op de vlucht richting België. Het net gearriveerde gezin uit Hilversum werd gewaarschuwd en volkomen onvoorbereid en zonder spullen ging mee in de grote stoet burgers, die te voet door de velden trok en in greppels dook als er een vliegtuig over kwam. Mijn moeder was bang in één van die greppels. Niet vanwege een dreigend bombardement, maar omdat er op de derriere van tante Jo, die vóór haar in het struweel lag, een dikke kever zat. Drie nachten bivakkeerden een paar honderd stadse mensen bij boeren op de deel en toen ging iedereen weer naar huis. Met zijn allen je behoefte moeten doen op één verstopte plee, dat staat mijn moeder nog bij.
Toen brak een armoedige tijd aan van rantsoenen en één keer per week een stukje vlees. Naast het weduwenpensioentje kreeg moeder van Helfteren wollen stoffen van De Beer om kleren van te maken. Verder ging het oudste zusje, dat inmiddels zestien was, werken om het gezin draaiende te houden. Echte honger hebben ze niet gekend, evenmin als andere oorlogsellende. Het was een geluk dat ze naar Brabant waren verhuisd en vóór de hongerwinter werden bevrijd.
Mijn moeder ging na de lagere school naar de Mulo en op haar zestiende, de oorlog was net afgelopen, ging ze werken. Eerst als kindermeisje en daarna werd ze secretaresse bij Philips. Een opleiding volgen was in die tijd en in die kringen niet gebruikelijk.
De enige die doorleerde was het één na oudste zusje Ans, de samenstelster van het fotoalbum. Ze werd verpleegster en later orthopedagoge. Omdat ze niet trouwde en geen kinderen kreeg, komt zijzelf niet veel meer voor in het boek. Dat herbergt een paar groepsfoto’s uit de oorlogstijd en dan komen alle trouwerijen. Mijn moeder was vijfentwintig jaar toen ze met één van de buurjongens trouwde uit het grote gezin Claerhoudt met de twaalf kinderen. Vervolgens zie je de nieuwgeborenen geportretteerd, onder wie ikzelf.
Het is een fijn gevoel om deel uit te maken van een groter geheel. Zowel van mijn vader ’s kant, als die van mijn moeder zijn de familiebanden altijd heel hecht geweest. Dit prachtige fotoalbum is hiervan het ultieme bewijs.

4 mei 2012

383 - ‘My Bird’

Nogal wat leeftijdgenoten, vijftigers dus, ontdekken de bekoring van het zingen. Zowel mannen als vrouwen sluiten zich dan aan bij een koor en brengen onder leiding van een dirigent frivole Hongaarse liedjes, smartlappen of zelfs de complete Mattheus Passion ten gehore.

De kersverse zangers oefenen op een zolderkamertje of als er niemand thuis is. Huisgenoten vinden het eenzame geploeter op een koorpartij namelijk niet om aan te horen, wat het doorgaans ook niet is.

Maar samen zingen is heerlijk, op welk niveau dan ook, en ik ben dan ook blij dat ik als student al lid was van diverse koren. Bach en Sjostakovitsj vormen je, evenals het je aanpassen aan de stemmen om je heen en het leren luisteren naar een dirigent.

Toen ik net ziek was, besloot ik de klassieke muziek in te ruilen voor een ander genre. Met zes vriendinnen nam ik les bij jazz-zangeres Caroline Lobanov. Er ging een wereld voor me open!

Emotie, expressie, performance, alles was nieuw. Ik leerde in mijn eentje op te treden in, toen nog, rokerige kroegen. Stijf van de zenuwen het podium bestijgen om met omfloerste stem het treurige ‘ Don’t Explain’ van Billie Holiday te zingen.

In een creatieve uitbarsting schreef ik ook zelf een song. Het werd een ballad. Een rustig, wat melancholiek liedje over de liefde. Ik zong ‘My Bird’ een paar keer bij optredens van ons groepje en toen mijn stem het door de ALS liet afweten, verdween het lied in de kast.

Ik dacht er jaren niet meer aan, totdat ik Caroline toevallig tegenkwam. Zij was mijn song niet vergeten en vroeg of ze hem mocht vertolken. Mijn eigen lied uitgevoerd door professionals; wat een eer!

Ik wilde er graag bij zijn en zo geschiedde. Er was een huisconcert met zestig man publiek en voor mij werd het een feestje. En ik kreeg nog een cd mee ook. Dankjewel, Caroline!

11 mei 2012

384 - Gouden regen

Het zwarte merelmannetje gaat eerst op het hek bij de voordeur zitten en slaat zijn vleugels onrustig uit. Zijn staart wipt op en neer en in zijn snavel zit iets eetbaars; het beweegt een beetje. Hij kijkt omhoog en stijgt dan op.

De klimhortensia aan onze voorgevel is in de loop der jaren indrukwekkend uitgegroeid. Vanuit de voorkamer bezie ik het weelderige groen en als ik naar boven kijk, dan wappert daar een plastic zakje tussen de bladeren en witte schermbloemen.

Het zakje zit vast tussen slordige takjes; het maakt onderdeel uit van het merelnest. De vogel hipt tussen de takken door naar boven, stopt ter hoogte van het nest en vliegt even later met een lege snavel weer weg.

Het voorjaar stemt mij altijd melancholiek. Dat is al lang zo, maar het gevoel werd sterker toen ik dertien jaar geleden de diagnose ALS kreeg. Ik zie me nog in de serre zitten; verdoofd starend naar de narcissen in de tuin en naar de honderden sliertjes in de gouden regen, die spoedig als een gele kathedraal tussen de huizen zou stralen.

Met het verstrijken van de jaren wordt dat melancholieke alleen maar sterker. Hoe kun je zonder emotie luisteren naar de zang van misschien wel steeds dezelfde merel, die zich nu voor mijn ogen aan het voortplanten is?

De gouden regen is een paar jaar geleden omgezaagd. Hij was oud en zwak en dreigde met de
eerste de beste storm op onze huizen te vallen. De merel die er altijd bovenin zat, zingt nu vanuit een andere boomtop. Zo simpel gaat dat in de natuur.

Is het echt zo simpel? Er komt een moment dat ik niet meer achter het raam naar de merels zit te kijken. Hoeveel bloeiende narcissen nog? Hoeveel nesten nog? Hoeveel lentes nog? Nee, zo simpel is niet. Zo simpel is het helemaal niet...

25 mei 2012

385 - Toch maar nieuwe glazen

Mijn schoonmoeder zei laatst dat ze eigenlijk aan nieuwe vloerbedekking toe was, maar gezien haar leeftijd, ze is nu 84 jaar, begon ze er maar niet meer aan. ‘Ik kan morgen wel dood zijn’, zei ze. ‘En dan zou het toch zonde zijn?’

Terwijl haar kinderen hun best deden om hun moeder ervan te overtuigen, dat je zo helemaal niet moet redeneren (‘misschien word je wel honderd en dan heb je vijftien jaar in de rotzooi gezeten‘), begreep ik haar wel.

Ook ik denk tegenwoordig wel drie keer na, voordat ik iets aanschaf. Nieuwe kleren? Ach, waarom zou ik? Een andere rolstoel? Al die moeite en voor hoelang nog? Het huis opschilderen? Dat doen we dan toch niet meer voor mij.

In sombere tijden (en die zijn er tegenwoordig eerlijk gezegd nogal eens) vind ik dat ik niet meer zoveel geld mag kosten. Het leven is al zo duur. En áls je dan iets koopt, dan moet je er toch lang van kunnen genieten, nietwaar? En trouwens, wat heb je eigenlijk aan al die materiële zaken? Zo belangrijk, laat staan onmisbaar, zijn ze niet.

Innerlijke rust, acceptatie, tevreden zijn met wat er is en vooral tevreden zijn met elkaar. Dát is toch waar het om draait? In positieve buien (en die heb ik gelukkig heus ook nog genoeg) ben ik blij dat ik mijn dierbaren om me heen heb en dat ik nog altijd kan schrijven.

Mooie gedachten zijn dat, maar ja: nieuwe glazen voor mijn bril, moet ik die dan ook maar laten zitten? Ze kosten (vind ik) een vermogen, maar om nou de rest van mijn leven, hoe kort dat dan ook nog mag wezen, vaag door een hoop krassen heen te zitten kijken, dat ging me toch een beetje te ver. Dus: huppekee dan maar weer. . . Ik zal er zuinig op zijn!

10 juni 2012

386 - Een bloeiende kersenboom

Als zoon van een landarbeider wist mijn grootvader, opgegroeid in het Zeeuwse Sluis, zich in het begin van de vorige eeuw in de loop van zijn leven op te werken tot belastingambtenaar. In 1925 huwde hij, boven zijn stand, de banketbakkersdochter Madeleine van Vooren. Frans spreken was in die tijd en in die streek sjiek, vandaar de latere benamingen Bonpapa en Bonnemama.

Het stel kreeg twaalf kinderen. Zo’n groot gezin was in de eerste helft van de twintigste eeuw heel gewoon. Een goede katholieke moeder baarde elk jaar een kind en als ze een keer oversloeg, dan kwam meneer pastoor persoonlijk informeren wat er aan de hand was.

Mijn grootmoeder had altijd een kind aan de borst. En naast het runnen van dat grote gezin schilderde ze ook nog. Landschappen, zeegezichten, bloemen. Bij ons thuis drentelde een groep schapen over een Brabantse hei en boven de schoorsteen hing een ruige zee met daarboven een typische ‘Bonnemama-lucht’. In wolkenpartijen was ze goed!

Tegenover mijn bed hangt het schilderijtje dat ik van haar kreeg toen ik zes was. Iedere ochtend en avond kijk ik naar het lentetafereel: een boerenschuur met daarnaast een bloeiende kersenboom. Ik behoorde tot de oudste groep kleinkinderen (mijn vader was de tweede in de rij) en na mij kwamen er nog zoveel dat daar niet tegenop te schilderen viel. Ik ben dan ook erg blij met dit schilderijtje.

De familie Claerhoudt is een hechte. De broers en zusters, er leven er nog zes, hebben ook nu nog veel aan elkaar. Zo ondersteunde de jongste dochter jarenlang haar zus Annie, die vroeger als oudste als een moeder was geweest voor haar. Op familiebijeenkomsten, helaas zijn dat tegenwoordig steeds meer begrafenissen, is altijd iedereen aanwezig. Ooms en tantes, neven en nichten en daarvan weer de kinderen en zelfs kleinkinderen.

Mijn overgrootvader, de landarbeider dus, verdiende één gulden per dag. Tenminste, als er werk was. Op een dag was hij op het land bezig toen hij een wagen zonder paard ervoor zag rijden; een auto! Hij prevelde bezwerende spreuken, sloeg een groot kruisteken en ging op de vlucht. Dat is nog geen honderd jaar geleden. Bijna alles is sindsdien veranderd, maar de ‘Bonnemama-lucht’ is gebleven.

22 juni 2012

387 - Een konijn of een haasje

Voor Moederdag kreeg ik van mijn zoons een nieuwe wekkerradio. De oude deed het nog wel, maar je kon hem niet programmeren en het knoppenwerk was zó onhandig, dat Radio 1, de zender waarnaar ik altijd luister, voortdurend zoek was. Een bron van ergernis voor iedereen, die voor mij even de radio moest aanzetten.

De nieuwe, vierkante cijfers stralen mij tegemoet, zodat ik ieder moment van de nacht kan zien hoe laat het is. En elke keer om vijf voor het halve uur krijg ik bezoek. Dan staan de twee en de vijf namelijk naast elkaar en samen zijn ze dankzij de vormgeving een konijn of een haasje, net wat je wilt.

25

Het is natuurlijk heel kinderlijk, maar ik betrap mezelf erop te liggen wachten tot het haasje, want dat is het voor mij, voorbij komt. Een minuut per uur kijk ik dan naar dat beestje, zeg in gedachten van alles tegen hem, totdat het wegfloept, omdat de vijf dan verandert in een zes.

Van de week stond onze Kees midden in de nacht naast mijn bed. Na het uitgaan komt hij altijd even kijken of zijn moeder wel goed ligt. De schat. Een beetje verleggen, een glaasje water, waarna ik zei: ’Wacht even, dadelijk komt Haasje langs.‘ Het was 04.24 uur.

‘Is dit nog je enige gezelschap op een dag? ‘, vroeg hij bezorgd. Uitgaan doe ik al jaren niet meer. Vrijwel alle feesten, recepties en andere bijeenkomsten gaan aan me voorbij. Ik heb geen werkkring, dus ook geen studiedagen of congressen.

Maar ook begrafenissen, verjaardagen en kleinere feestjes moet ik steeds vaker laten lopen. Van een simpele conversatie raak ik tegenwoordig namelijk al snel buiten adem. Begrijp me niet verkeerd, ik ontmoet heus voldoende mensen, hoor. Dus verpieteren doe ik niet. Trouwens, Haasje komt om acht minuten voor het hele uur ook voorbij. Maar dan op zijn kop. Kijk maar:


52

13 juli 2012

388 - Een vriendelijke, geduldige glimlach

‘Die verdomde ziekte van jou maakt alles kapot. Maar je kunt er niks aan doen en dat is nou juist het irritante. Je doet eigenlijk niks verkeerd, waardoor we niet boos op je kunnen worden.’

Mijn mannen, die deze woorden af en toe mijn kant op slingeren, doen dat met een woede, die je niet ingehouden kunt noemen. Zonder dat ze het willen, zijn ze laaiend op me. Want ook al kan ik het niet helpen, ik ben de ziekte, dus de veroorzaker van een hoop ellende.

Het is beter om af en toe een stomme fout (of foutje) te maken. Zoals laatst bijvoorbeeld, toen ik de hulp had gevraagd om aardappelen te koken. Niet te gaar, zodat Harry ze later op de avond kon bakken. Ik vergat dat ‘m echter even te zeggen, zodat ik vanuit mijn bed een vloek hoorde, nadat mijn toch al vermoeide echtgenoot zijn tanden in een keiharde pieper had gezet.

En dan de onvermijdelijke, moederlijke bemoeienis naar de jongens. Die hinderlijke vragenstellerij: ‘Heb je al naar een andere fiets gekeken?’ (Zoveelste keer gestolen.) ‘Hoe staat het nou met dat baantje? ‘ (Op vakantie willen, maar geen geld hebben.) Dat gezeur aan je kop is om razend van te worden, wat dan ook gebeurt.

Dat soort boosheid kan ik wel hebben. Het zijn normale discussies, meningsverschillen en verwijten naar elkaar en het prettige is, dat je na afloop gewoon ‘sorry’ kunt zeggen. ‘Dat was ik vergeten. Stom van me.‘ Of : ‘Ik moet me er ook niet mee bemoeien.‘ Klaar weer.

Maar als ik een vraag stel aan de huisgenoot die toevallig in mijn buurt loopt, als: ik heb het koud, of dorst of iets anders primairs, dan hoort daar (vind ik) een vriendelijke, geduldige glimlach bij. Liefst met een warme omhelzing of liefdevolle knuffel, of een aai over mijn bol. Ik geloof dat ik nu wat overdrijf. Maar dat begrijpen mijn mannen wel. Zoals ik hen.

28 juli 2012

389 - Woordvoerder van de klas

‘Was papa eigenlijk een goede student?‘, vroeg Jan, toen hij het eerste jaar van de School voor de Journalistiek had gehaald. Hijzelf was het afgelopen jaar best goed geweest in het maken van praktische opdrachten, maar echt blokken voor een tentamen, zoals ik nog wel weet van vroeger, had hij niet veel gedaan.

In het kort schetste ik Harry’s bescheiden HBO-loopbaan. Nadat hij was uitgeloot voor de, in die tijd overigens als een anarchistisch bolwerk bekend staande, School voor de Journalistiek, ging hij voorlopig maar naar de Katholieke Pedagogische Academie.

Hij had immers bij de fraters op school gezeten en die probeerden zoveel mogelijk zieltjes te winnen voor hun kweekschool. De wereld van sociaal–pedagogisch bezig zijn was nieuw voor hem en het omgaan met kinderen vond hij toen al best leuk.

Ik herinner me dat ik opdrachten voor hem maakte. De theorie van opvoeden en alles wat daarmee te maken had, vond ik namelijk leuk. Harry minder. Het eerste jaar sloot hij af met een taak voor blokfluit en zodoende zaten we die zomer in Bretagne op een camping voor de tent ‘Un dun dip’ te oefenen.

In het tweede jaar ontstond op een gegeven moment een hoogoplopend conflict tussen de klas en een docent. Harry wierp zich op als voorvechter en woordvoerder van zijn klasgenoten, maar toen het erop aan kwam, vond iedereen een goed cijfer toch belangrijker dan de principiële strijd en bond in.

Dat was voor Harry reden om zijn spullen te pakken en nooit meer terug te komen op school. Hij ging naar huis, waar zijn moeder die ochtend toevallig een kleine advertentie uit de krant had geknipt: ‘Leerling-journalist gevraagd‘.

‘Dat was het begin van je vaders loopbaan‘, vertelde ik aan Jan, die wel onder de indruk was van dit verhaal. Strijdlust, durf, beetje geluk en hard werken. Uiteindelijk komt hiermee iedereen waar hij wezen wil.

9 augustus 2012

390 - Blijmoedigheid en enthousiasme

Ze zijn allemaal enthousiast, hartelijk en blijmoedig. De mannen hebben allen de pensioengerechtigde leeftijd bereikt; de vrouwen zijn er van jong tot oud. Vanaf de eerste minuut steken ze energiek de handen uit de mouwen.

De rolstoelbusjes komen voorrijden en de Rode Kruisvrijwilligers helpen de gasten naar hun kamers. Daarna krijgen ze koffie of thee in de huiskamer van zorghotel IJselvliedt, een mooi landhuis in Wezep. Eén van de gasten ben ik.

‘Dat nooit ‘, heb ik altijd geroepen. ‘Aansluiten in een lange, treurige rij rolstoelen, dat doe ik niet.‘ Maar door omstandigheden was ik de hele zomer thuis en toen Joop, één van mijn hulpen, aanbood om mij in dit hotel vrijwillig een week te verzorgen, kon ik niet weigeren.

Hij was er zelf met zijn partner een week vrijwilliger en zodoende zat ik maandagmiddag om half zes in de eetzaal met 25 lichamelijk gehandicapten en hun helpers aan de bloemkool met aardappelen en slavink. Daags erna roerde een keukenmedewerker in een grote pan elleboogjesmacaroni met gehaktsaus.

Dinsdagavond zong een mannenkoor Nederlandstalige liedjes en woensdag werd mijn rolstoel stevig vastgesnoerd in de bus om een bezoek te brengen aan Paleis Het Loo. Het baart opzien, zo’n groep voortgeduwden, maar ach, het paleis was mooi en de tuin een sprookje.

En weet je, als je zo hulpbehoevend en kwetsbaar bent geworden als ik, dan vaar je wel bij een overzichtelijke en zekerheid biedende omgeving. Krijg ik op tijd mijn eten (en glas witte wijn) en leggen ze me goed in bed?

De groep Rode Kruisvrijwilligers heeft duidelijke taken. Je hebt de keukenploeg, de verpleegkundigen en de transportdienst. Drie rolstoelbusjes rijden af en aan naar allerlei activiteiten. De verzorgenden verrichten alle dagelijkse handelingen.

En allemaal doen ze dat met een blijmoedigheid en enthousiasme, waarvan ik door het moeizame bestaan thuis haast niet meer wist, dat het nog bestond. Alleen al daarom is deze onverwachte week vakantie meer dan welkom!

1 september 2012

371-380  Begin