11 - De Kuip
Natuurlijk ging ik mee naar De Kuip. De bekerfinale speelde zich ook vorig jaar af in het Feyenoordstadion. FC Utrecht moest winnen van Feyenoord na die schlemielige nederlaag van 2002.
Honderddertig bussen vol FC Utrechtsupporters parkeerden zo dicht mogelijk bij het stadion. Heel in de verte zagen we het stadion opdoemen. Vorig jaar liep ik nog wel een aardig stukje, maar dat kon je deze afstand niet noemen.
Mijn zwager Hans wist er wel wat op en even later reed er een politiebusje voor. Ik mocht mee en halverwege de rit nog wat ouderen, die slecht ter been waren. Een meneer stapte dankbaar in met de woorden: "Ik het kunstknieje en cement in me kuite".
Of hij een enge operatie had gehad of gewoon moe was, weet ik niet. Wel sprong hij, toen we het stadion zo dicht mogelijk waren genaderd, als een haas uit het busje en was hij in een oogwenk met zijn betonnen benen in De Kuip verdwenen.
Het was toch nog steeds een stukje lopen naar het stadion en ook de drie trappen (waar waren de liften?) vielen tegen. De wedstrijd was al even bezig toen ik eindelijk op mijn stoel plofte.
Het was een zinderende partij, waarbij Utrecht al gauw een heerlijke voorsprong had. Die massale euforie bij weer een doelpunt was onvergetelijk. Utrecht won met 4-1, eindelijk gerechtigheid.
Van al die doelpunten heb ik er overigens niet één gezien. Bij elke spannende situatie stond iedereen namelijk op; iets dat ik niet meer kon. Aan het gejuich kon ik zien en horen, hoe we er voorstonden.
Na afloop kon het busje niets voor mij betekenen. Er zat niks anders op dan mee te gaan in de eindeloze stroom supporters, kilometers afleggend naar de bussen. Zonder Harry en mijn zwager, tussen wie ik letterlijk in hing, had ik het nooit gehaald.
Eindelijk waren we bij bus 129, waar de kunstknieën-meneer mij vrolijk verwelkomde. De overwinning had hem kennelijk vleugels gegeven, want hij was al aan zijn derde koude pilsje bezig.

12 - Vogel
Als je mij vraagt om samen iets leuks te gaan doen, neem ik je het liefst mee naar de Zouweboezem bij Lexmond. Dan moet je wel mijn vogelboek vasthouden, want daar is het me om te doen. Maar al kun je geen mees van een mus onderscheiden, of is een tjiftjaf voor jou een liflaf; je krijgt geen spijt.
Wat te denken van een purperreiger die in het riet landt, de roep van de roerdomp, de intense kleur van de blauwborst, de zweeftocht van een (bruine) kiekendief, het karekietengeklets, het zonlicht in de witte vleugels van een overvliegende lepelaar.
En dan is daar de grutto, of de tureluur, scholekster, oeverloper, groenpootruiter, witgatje, kemphaan, ooievaar, rietzanger, rietgors, tuinfluiter, zwartkop, fitis, putter, koekoek, snor, waterpieper, watersnip, dodaars, zwarte stern, slob-, tafel-, kuif- en krakeend, zomertaling, wintertaling, pijlstaart, smient, fuut, grauwe, Canadese, kol-, riet- of nijlgans, visarend, ijsvogel.
En dit alles op nog geen half uur rijden van Utrecht! Als ik er net ben, heb ik bij voorbaat al ‘heimwee’. Ik ben er intens gelukkig. Met mijn hoofd vol beelden en geluiden kom ik dan thuis.
In de Zouweboezem zit nog een vogel. Hij is er bijna altijd. Hij heeft het zicht van een roofvogel, draait zijn hoofd als een uil en hoort alles. Hij kletst als een bosrietzanger. Dankzij hem weet ik zoveel van al die vogels. Zijn naam is Wim.
Wim is één met het landschap. Denkend aan hem hoor ik Boudewijn de Groot’s lied: ”De vondeling van Ameland". Een zuigeling spoelt aan op het strand. Een strandjutter voedt hem op, maar op een dag loopt de jongen in zee en verdwijnt voorgoed.
En dan droom ik.
Uit zijn legerjas vouwt Wim de reusachtige vleugels van een zeearend. Zijn neus kromt als een havik. Zijn voeten klauwen om het vogelkijkscherm. Dan krijst hij ijzig als een waterral en stijgt op als een zwaan. Hij cirkelt lang boven het rietland. Soms duikelt hij als een kieviet naar beneden. De melancholieke roep van een buizerd is het laatste dat ik van hem hoor. Een stipje verdwijnt aan de horizon.
Als ik wakker schrik, staat Wim gelukkig gewoon naast me. Ik wil nog zoveel van hem leren.
Toch moet het mooi zijn om ooit op deze wijze het leven uit te vliegen…

13 - Beurse plekken
Telkens als ik val, is alles uit balans.
Mijn lichaam krijgt een fikse dreun. Meestal betreft het mijn hoofd, want mijn armen vangen de val niet meer op. Mijn hoofd heeft al heel wat beurse plekken gekend. Van builen zo groot als eieren tot wonden die moesten worden gehecht.
Hoofdpijn, duizeligheid, spierpijn, slecht slapen, korstjes krabben. Ik trek me een poosje terug en na een week ben ik dan weer zo'n beetje de oude.
Ik heb wel een hoop veerkracht, maar straatstenen zijn nou eenmaal keihard.
Ik ben altijd blij, als ik op mijn achterhoofd ben gevallen. Dat valt tenminste niet zo op. Een geschonden gezicht is niet prettig om naar te kijken. Maar deze week liep ik weer rond met twee blauwe ogen en een boksersneus.
Mentaal komt een val veel harder aan. Het wankel evenwicht, dat ik zo goed mogelijk probeer te bewaren, is ook figuurlijk verstoord. Het lijkt op een afstraffing; ik word even op mijn plaats gezet. Dat ik maar niet denk dat het allemaal wel meevalt.
Dat geldt voor mij, maar zeker zo sterk voor mijn jongens. Wel gaan ze alle drie anders om met het feit, dat ik weer ben gevallen.
"Waarom moest je nou zo nodig…", bromt de ene nogal eens. Terwijl ik eigenlijk niks verkeerds deed, behalve dan vallen. Ondertussen handelt hij rustig en adequaat; weet precies wat hij moet doen.
De ander wordt nog behulpzamer dan hij al was. Hij schuift aan tafel om de thee te drinken, die hij uit eigen beweging heeft gezet. Maakt voor de gelegenheid even geen ruzie met zijn broer. Nee, dan is er duidelijk iets niet in orde.
De derde stort bijna letterlijk in. Na de eerste paniek moet hij even gaan liggen, liefst op de bank met een dekentje over zich heen. Hij kan de volgende dag absoluut niet naar school, want mama kan toch niet alleen blijven? "En dan kreeg ik vandaag ook nog een beugel".
Het leven kan niet erger.
Het is ook eigenlijk teveel, allemaal. De ziekte is op zichzelf al erg genoeg. Zo'n val krijg je dan nog op de koop toe. Maar we likken onze wonden en gaan al snel weer over tot de orde van de dag. Wel hebben we weer een beurse plek op onze ziel.

14 - Olifantsbenen
Oh benen, die lopen en rennen en fietsen en dansen! Die je de hele dag brengen waar je wezen wil. Ze trappen de pedalen van je fiets rond, die van je auto in, ze hollen je naar de bus, ze versnellen hun pas voor de afspraak waarvoor je anders te laat zou komen.
Ik hou van mooie benen. In een strakke spijkerbroek, onder een kort rokje. Lekker bruin (met veel geduld) na de zomer, of gehuld in een mooie panty. Ze hoeven niet lang te zijn, wel graag slank.
En dan die malse kinderkuitjes onder een rokje. Of van die gespierde jongensbenen boven half afgezakte voetbalkousen.
Ook de benen van Harry mogen er wezen. Niet te dik, niet te dun, gespierd door vijfendertig jaar voetbal, behaard maar niet teveel. Jammer dat ik hem maar zo weinig in een korte broek zie.
Het zal door mijn liefde voor mooie benen komen, dat ik zo'n hekel heb gekregen aan mijn eigen enkels. Ik ben nooit dik geweest en mijn enkels zijn normaal van vorm en slank. Maar sinds vorige zomer is het mis.
Zodra het warm wordt begint de metamorfose. Mijn enkels zwellen op tot abnormale proporties. 's Morgens pers ik mijn voeten in de schoenen die ik nog net aankan. De huid van mijn benen spant en gaat glimmen, om vervolgens over de rand van mijn platte, brede schoenen te plooien. Als ik die overdag uit doe, krijg ik ze met geen mogelijkheid meer aan.
Door gebrek aan beweging circuleert het vocht niet voldoende en zakt het naar beneden. Halve dagen zit ik onelegant met mijn benen omhoog. Vroeger kwamen ‘olifantsbenen’ vaak voor, vooral onder arme, oudere vrouwen.
Van de week zat ik in de stad op een terras en door een onhandige manoeuvre gooide ik een vol glas witte wijn over mezelf heen. Iedereen schrok, maar het deed me weinig. Ik keek ondertussen jaloers naar de, in puntige schoenen met hoge hakjes gestoken, smalle enkels van mijn buurvrouwen. En toen naar de mijne.
Ze rennen en springen en dansen niet meer voor me. Ze kunnen me niet meer brengen waar ik wil. Het zijn steeds meer functieloze aanhangsels. En nu worden ze ook nog dik. Nee, dat hadden ze niet moeten doen.

15 - Gelukkig
Wat is de gelukkigste tijd van je leven? Dat weet je pas aan het einde ervan. Ik verkeer in de ongelukkige omstandigheid dat mijn einde niet in de verre toekomst ligt. Ik zou een balans kunnen opmaken. Al weet ook ik niet hoeveel en wat er nog komt.
Zijn het mijn eigen kinderjaren? Die waren onbezorgd, maar zonder geluksbesef. Is het mijn puberteit met al die beloftes, maar ook onzekerheden? Of de tijd dat ik werkte en de kinderen klein waren? Toen had ik het geloof ik te druk om gelukkig te zijn…
Ik besef dat het een luxe is om te kunnen kiezen tussen fijne perioden. Er zijn mensen die, om welke reden ook, weinig geluk kennen. Wat mag ik mezelf dan gelukkig prijzen!
Ik heb twee schatten van kinderen. Ze interesseren zich voor muziek en sport. Ze hebben hun vrienden. Ze doen, voor zover ik weet, geen gekke dingen. Ze zijn lief, behulpzaam, vol zorg voor mij.
"Goeie jongens, die komen er wel", zegt iedereen, Harry en ik als eersten. Maar ze moeten nog zoveel, bijvoorbeeld voor school. Hoewel ze best slim zijn, is leren helaas niet hun favoriete bezigheid. En nu druk ik het zacht uit.
Elk schooljaar onderhoud ik nauw contact met hun mentoren. Dit om conflicten met docenten op te lossen, repetities in te halen en niet gemaakte opdrachten alsnog te mogen inleveren.
Ik houd, op tienden van punten nauwkeurig, hun cijferlijsten bij. Ik reken uit wat de jongens minimaal moeten scoren om over te gaan. Je hebt nog nooit zo'n calculerende moeder gezien.
Ik stort me op Franse onregelmatige werkwoorden, Willem van Oranje en het verschil tussen erosie en sedimentatie. Als je ouder wordt, is het best leuk allemaal!
De jongste draagt zijn juk hologig, met een bleek en boos snoetje. De oudste beent gestrest door het huis. Maar het is voorbij; bijna vakantie. Ik heb stille hoop dat ze over zijn.
En dan overvalt mij dat geluksgevoel. Dat ik er ben, überhaupt. Dat ik de jongens kan helpen en zij mij. Dat we een hecht gezin zijn. Is dít soms mijn gelukkigste periode? Ondanks, of dankzij alles? Maar ach, wat doet het er eigenlijk toe. Ik ben gewoon gelukkig, nu.
Nu moet ik stoppen, want er klinkt beneden een knallende ruzie tussen mijn lieverds.

16 - Triomf
Als ik mijn vuisten triomferend kon ballen, dan deed ik het. Als ik een vreugdedansje door de kamer had kunnen huppelen ook. Gelukkig kan ik mijn blijdschap ook op andere manieren kenbaar maken. Dat heb ik dan ook ruimschoots gedaan.
Deze zinnen zongen een week lang in mijn hoofd, maar ik durfde ze niet op te schrijven. Ik wilde de goden niet verzoeken. Nu mag iedereen het lezen. Ik bedoel niet dat Oranje door is naar de kwartfinale (al is ook dat heerlijk). De jongens zijn over, allebei!
Ja, school is belangrijk voor ons. Voor wie niet, met schoolgaande kinderen? We willen dat onze jongens een middelbare schooldiploma halen op hun eigen niveau. Hoger hoeft niet, maar zeker ook niet lager.
We hebben door de jaren heen heel wat discussies gevoerd. Bijvoorbeeld over het feit dat we Kees HAVO 3 lieten overdoen, in plaats van hem naar het VMBO te sturen. "Dan kan hij wat rustiger aan doen". Hoezo? Op het VMBO had hij ook moeten werken en dat was nou precies wat hij niet deed.
En over onze opvoedingskwaliteiten. Dat we niet streng genoeg zijn en de jongens te veel vrijheden geven. Of over het al dan niet inschakelen van een huiswerkinstituut. Het jaar dat Kees daar heenging, bleef hij prompt zitten.
Weer een jaar verder met school. Helaas ook met mijn ziekte. Ik heb dit jaar veel moeten inleveren. Ik kan niet meer voor het eten zorgen, de boodschappen doen en simpelweg opruimen. Allemaal zaken die mijn jongens nu voor een deel op zich moeten nemen. Dan komt daar de zorg voor mij persoonlijk nog bij.
En dan toch over, met goede cijfers. Een gezins-triomf, dat is het! We vragen van onze jongens dat, wat wijzelf ook proberen te doen: niet bij de pakken neerzitten en doorgaan met wat je kunt. Als ik denk aan hun schoolworstelingen, dan vragen we veel. Daarom ben ik ook zo trots.
Trouwens, de ruzie waarmee ik mijn stukje van vorige week eindigde, knalde vanmiddag stevig verder (het gaat altijd om die verdomde spelcomputer). De jongens hernemen hun gewoonten alweer. Maar in mijn hoofd is de vreugde voorlopig nog niet uitgedanst!

17 - Vergiet
Een mooi oranje overhemd. Een oranje stropdas, die aan het eind van de avond om het voorhoofd zat geknoopt. Idem dito met een oranje strikje. Een oranje baret, voor de gelegenheid uit de kast gehaald en, gezien de mottengaatjes, al jaren oud.
Tegenwoordig zitten we goed in de oranje spullen. In 1988, toen we de EK - halvefinale van Duitsland wonnen, was dat anders. We haastten ons naar de stad om feest te vieren, ik met een oranje vergiet uit de jaren zeventig op mijn hoofd; iets anders had ik niet voorhanden.
We keken woensdagavond in een behoorlijk groot gezelschap naar de halve finale
Nederland - Portugal. De meeste aanwezigen zien we op de tribune als FC Utrecht thuis speelt; echte liefhebbers en kenners dus. Een voorwaarde voor mijn mannen, want voetbal is bij ons een serieuze zaak.
Ze kijken nog liever alleen, dan dat ze allerlei ondeskundig commentaar moeten aanhoren. Harry en mijn jongste zoon zuchten dan diep en kijken elkaar veelbetekenend aan. Door de nabeschouwingen heen praten is ook uit den boze. Woensdagavond weer dat vertrouwde beeld: Harry die, op zijn knieën, vijf centimeter van de televisie zit om niks te missen.
Ik ben niet opgegroeid met voetbal. Harry wel en hij nam onze zonen al snel mee naar FC Utrecht. Ik kon op die stille zondagmiddagen rustig klassieke muziek luisteren en een boek lezen. Maar op een keer ben ik meegegaan met de jongens. Nu ben ik er niet meer weg te slaan.
Gevolg is dat ook ik kijk heb gekregen op voetbal en dat de jongens mij serieus nemen.
Ik had ze beloofd het oranje vergiet, ik gebruik het nog steeds, op mijn hoofd te zetten en naar de stad te gaan als Nederland het EK zou winnen.
Helaas mag het niet zo zijn. Misschien bij de WK? En anders over vier jaar weer nieuwe kansen.
Over vier jaar... Ja, dan ben ik er bij. Daar ga ik van uit, ik wil het gewoon. Ik zal niet veel meer kunnen, dan. Maar ik zal er zijn om, als we winnen, de stad in te gaan met het oranje vergiet op mijn hoofd. Tot dan!

18 - Zon
Ik ben dol op mooi weer. Als de zon schijnt, dan zit ik er in. We hebben een tuin op het zuiden, dus ik hoef niet ver weg. Al vroeg in het voorjaar zie ik eruit alsof ik heb overwinterend aan de Costa del Sol.
Maar zonnig weer maakt mij ook onrustig: ik moet eruit, de tuin is te klein! Ik moet fietsen, nu ik het nog kan. Mooie plekjes opzoeken, bij voorkeur met de jongens. Die moeten zwemmen, ravotten in de zon, bruin worden.
Eruit gaan betekent echter organiseren. Ik kan niets meer alleen en moet overal hulp bij vragen. Nou is mijn omgeving altijd in voor een uitje, maar niet iedereen heeft zomaar tijd.
Dus af en toe verbijt ik mij achter de ramen; ik had zo veel willen doen, buiten.
De jongens zijn niet zo te porren; hebben geen behoefte aan zonne-energie. Zij verkiezen de koelte van de huiskamer, bij voorkeur met gesloten gordijnen. Hun computergames spelen zich altijd af in duistere krochten en spelonken of verveloze parkeergarages. Daar zal hun zonneschuwte wel vandaan komen.
Zon is trouwens niet goed voor mijn werkzaamheden. Als ik buiten ben, dan schrijf ik niet. Ik probeer het wel: zonnebadend mooie zinnen formuleren om ze later op te schrijven. Maar nooit kom ik verder dan een losse flard die, net zo vluchtig als hij ontstond, weer in de blauwe lucht oplost.
Dus bezie ik deze hele zomer 's ochtends tevreden de grijze lucht. Ik verwelkom een nieuwe regenbui met open armen. Het geluid van naderend onweer maakt mij bijna gelukkig. Ik kan rustig binnen blijven en achter de schrijftafel kruipen. Buiten mis ik niks.
Inmiddels heb ik mijn column weer af en bleef er, dankzij de regen, tijd over voor een gedicht. Hier is het, voordat we afreizen naar een hopelijk zonnig Toscane.
Huil ik met de wolken
Of zij met mij?
De parasol huilt mee
Vergeten binnen te zetten
Het balkonhek jankt
Druilerige druppels
Met mij treurt de taxus
Tot het weer opklaart

19 - Gewoonten
Als ik mijn werkkamer binnenloop, zie ik mijn overbuurman achter zijn bureau zitten. Hij schrijft ook en maakt veel meer uren per dag dan ik. Ik tref dit vertrouwde beeld dus vaak. Altijd begroet ik hem met een vriendelijke glimlach. Maar dat kan hij niet zien op die afstand. Ik zal hem gauw eens vertellen, dat ik wel wil zwaaien maar mijn armen niet.
Nu ik vaak achter mijn schrijftafel zit, bezie ik het huis aan de overkant. Overigens zonder het te bespieden. Mijn buurman leeft volgens vaste patronen. 's Morgens om acht uur gaat hij aan het werk. Op gezette tijden stopt hij voor koffie, lunch en dergelijke. Tweemaal per week fietst hij naar de markt. Rond half elf 's avonds zie ik op de bovenste verdieping het licht uit gaan. Als er bezoek komt, is het vast niet onverwacht.
Ik denk dat mijn buurman gelukkig is, of op z'n minst tevreden.
Ik heb altijd anders in het leven gestaan. Dat hele gestructureerde benauwde me altijd.
Zo kreeg ik het bijvoorbeeld niet georganiseerd om voor een hele week boodschappen te doen. Ik wilde niet op zaterdag al weten, wat ik de vrijdag daarop zou eten. Daarbij had ik een hekel aan boodschappenlijstjes en aan een overvolle ijskast. Consequentie: iedere middag bedenken wat nu weer te eten en op een draf naar de winkel.
Toen ik nog niks mankeerde, was dat geen probleem. Het was onrustig en het kostte tijd, maar dat was mijn eigen keuze. Nu ligt dat anders. Ik ben afhankelijk van anderen, ook als het gaat om de boodschappen.
Mijn goede vriendin Marjolein wilde graag met mij naar de supermarkt. Ik hield het karretje stevig vast en zei wat ik nodig had. Mijn vriendin laadde in, rekende af (met mijn pasje) en sjouwde de volle tassen voor me. Thuis borg ze alles op. Ze is een engel.
Laatst belde ze dat ze graag boodschappen deed, maar dan alleen op dinsdagavond.
Marjolein heeft een druk leven, dus ik begreep haar best.
Maar de eerstvolgende dinsdag belde ik af. En ik betrapte me erop dat ik iedere week een smoes verzon. Ik begon steeds meer op te zien tegen deze vaste afspraak.
Gelukkig begrijpt Marjolein mij ook. We gaan nu af en toe naar de supermarkt, als het ons allebei uitkomt. Daarnaast vraagt mijn oudste zoon iedere middag, als hij uit school komt wat we zullen eten. Zonder morren haalt hij even gauw de boodschappen.
Wat een opluchting: hij is net als ik!

20 - Vallen en opstaan
Er zijn dagen dat ik de deur niet uit kom. Na twee dagen zie ik dan net zo grauw als de lucht buiten. Ik weet dat het niet gezond is. Maar als ik 's morgens mijn ogen open doe en ik zie dat het regent, kan ik blij zijn dat ik niet hoef.
Waar een normaal mens zijn hand niet voor omdraait, is een hele onderneming geworden. In de winter naar buiten gaan betekent een jas aan, een das om en dan nog iets aan mijn handen. Wanten, want anders wordt het zo’n gefriemel. En een ander moet me overal bij helpen.
Gisteren was er een peuter op bezoek. Toen hij wegging, liet hij zich gewillig door zijn moeder aankleden. Zo ziet dat er bij mij dus ook uit.
Het kind was anderhalf jaar en kon net lopen. Met studie zat ik naar hem te kijken. Zo behoedzaam als hij zijn ene voetje voor het andere zette. Zo loop ik ook! Op die leeftijd maakt een kind nieuwe bewegingen niet automatisch. De motoriek is nog niet geïnternaliseerd, heet dat in vaktaal.
In omgekeerde volgorde maak ik hetzelfde proces door. Wat een automatisme was, daar moet ik nu over nadenken.
Ergens gaan zitten, bijvoorbeeld. Is een stoel te laag, dan kom ik niet meer overeind. Bij het opstaan duw ik mezelf met mijn armen omhoog. Ga ik iets te snel, dan kieper ik zo voorover. Nadenken dus!
Als ik dan sta, kan ik mijn ene been voor mijn andere zetten. Ik kan het nauwelijks nog lopen noemen, ‘hobbelen’ is een beter woord, maar binnenshuis gaat het nog.
Zaak is om in balans te blijven. Het zou niet de eerste keer zijn, dat ik zomaar omviel. Een drempel, een oneffenheid in het vloerkleed, rondslingerend speelgoed, de kat van de buren; allemaal zijn het potentiële vijanden.
Ik denk dus wel drie keer na, voordat ik aan een expeditie begin. Maar ja, naar het toilet gaan zal toch moeten. Op tijd beginnen is het motto, want mijn handen doen allang niet meer, wat ik wil. Een peuter laat het gewoon lopen, maar in die zin wil ik toch niet op hem lijken.
De vergelijking gaat sowieso mank.
Zoals die kleine loopt, wankelt, op zijn gat valt en weer opstaat...
Die onbevangenheid maakt, dat hij over een paar maanden loopt als een kieviet.
Dat ligt bij mij anders.
Maar toch, door vallen en opstaan leer ik ook. Zij het dan in figuurlijke zin.
1-10  Begin  21-30